Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 1:127 [Aanvulling en terugvordering beloning]
Geldend
Geldend vanaf 07-02-2015
- Bronpublicatie:
28-01-2015, Stb. 2015, 45 (uitgifte: 06-02-2015, kamerstukken: 33964)
- Inwerkingtreding
07-02-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-01-2015, Stb. 2015, 46 (uitgifte: 06-02-2015, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Een financiële onderneming met zetel in Nederland beschikt over procedures en criteria betreffende de toepassing van de in artikel 1:126 en het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde bevoegdheden.
2.
In aanvulling op artikel 135, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verlaagt de financiële onderneming de hoogte van een aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid toegekende variabele beloning in ieder geval, indien:
- a.
de persoon niet heeft voldaan aan passende normen inzake bekwaamheid en correct gedrag; of
- b.
de persoon verantwoordelijk was voor gedragingen die ertoe hebben geleid dat de financiële positie van de onderneming aanmerkelijk is verslechterd.
3.
In aanvulling op artikel 135, achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vordert een financiële onderneming een aan een natuurlijk persoon werkzaam onder haar verantwoordelijkheid uitgekeerde variabele beloning in ieder geval terug, indien die persoon:
- a.
niet heeft voldaan aan passende normen inzake bekwaamheid en correct gedrag; of
- b.
verantwoordelijk was voor gedragingen die ertoe hebben geleid dat de positie van de onderneming aanmerkelijk is verslechterd.
4.
Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op:
- a.
dochterondernemingen als bedoeld in artikel 1:113;
- b.
de tot een groep waarop artikel 1:114, eerste lid, van toepassing is behorende rechtspersonen en vennootschappen.
5.
De in artikel 1:113, eerste lid, bedoelde financiële onderneming of de aan het hoofd van een groep als bedoeld in artikel 1:114, eerste lid, staande groepsmaatschappij draagt zorg voor de naleving van de ingevolge het vierde lid op dochterondernemingen, onderscheidenlijk de tot een groep behorende rechtspersonen of vennootschappen, rustende verplichtingen.