FED 1995/900
Volstorting van aandelen door middel van een waardeloze vordering vormt geen dividenduitkering in de zin van art. 29, lid 1 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de wet); bij de beoordeling van de door de BV verkregen waarde moet worden uitgegaan van de nominale waarde van de verrekende vordering, zijnde het bedrag van de schuld waarvan de BV als debiteur is bevrijd. Het objectieve stelsel van inkomsten uit aandelen vormt een zo fundamentele aan de wet ten grondslag liggende conceptie dat de door de staatssecretaris gewenste vervanging daarvan door een meer subjectief bepaald stelsel slechts door de wetgever kan geschieden.
HR 18-10-1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3109, m.nt. P.M. Verhagen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18 oktober 1995
- Magistraten
Stoffer; Urlings; Zuurmond; Herrmann; Fleers
- Zaaknummer
30 643
- Noot
P.M. Verhagen
- LJN
AA3109
- JCDI
JCDI:ADS225257:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting (V)
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1995:AA3109, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑10‑1995
- Wetingang
Art. 29 Wet IB 1964
Essentie
Volstorting van aandelen door middel van een waardeloze vordering vormt geen dividenduitkering in de zin van art. 29, lid 1 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de wet); bij de beoordeling van de door de BV verkregen waarde moet worden uitgegaan van de nominale waarde van de verrekende vordering, zijnde het bedrag van de schuld waarvan de BV als debiteur is bevrijd. Het objectieve stelsel van inkomsten uit aandelen vormt een zo fundamentele aan de wet ten grondslag liggende conceptie dat de door de staatssecretaris gewenste vervanging daarvan door een meer subjectief bepaald stelsel slechts door de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.