HR, 18-10-1995, nr. 30 643
ECLI:NL:HR:1995:AA3109
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-10-1995
- Zaaknummer
30 643
- LJN
AA3109
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:AA3109, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑10‑1995; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1996/189 met annotatie van J.C.K.W. BARTEL
FED 1995/900 met annotatie van P.M. VERHAGEN
WFR 1995/1634, 1
V-N 1995/3790, 14 met annotatie van Redactie
NV 1996, 8
AA19960775 met annotatie van J.W. Zwemmer
Uitspraak 18‑10‑1995
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 augustus 1994 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 193.927,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 27.642,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende kocht op 25 februari 1985 alle aandelen ter waarde van nominaal ƒ 50.000,-- van B B.V. (hierna: de BV) van C voor ƒ 1,--. Tevens nam belanghebbende de vordering in rekening-courant van nominaal ƒ 166.285,49 die C op de BV had, over voor ƒ 1,--. De vordering in rekening-courant was eind 1985 opgelopen tot ƒ 243.722,10. Op 20 maart 1987 werd het maatschappelijk kapitaal uitgebreid van ƒ 100.000,-- tot ƒ 300.000,--, waarvan nominaal ƒ 250.000,-- à pari werd geplaatst bij belanghebbende. Volstorting vond onder meer plaats door verrekening met de rekening-courantvordering. Volgens de balans per 21 februari 1985 bedroeg het vermogen van de BV negatief ƒ 166.285,49. De BV heeft in 1985, 1986 en 1987 verlies geleden. De Inspecteur heeft op de voet van artikel 29, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) een bedrag van ƒ 166.285,-- tot het belastbare inkomen van belanghebbende gerekend. 3.2. Het Hof heeft de tussen partijen in geschil zijnde vraag of de verrekening van de vordering die belanghebbende op de BV had, met de volstortingsverplichting tot de nominale waarde van de vordering dan wel tot de waarde in het economische verkeer daarvan - welke naar de vaststelling van het Hof nihil bedraagt - kan worden aangemerkt als een storting op aandelen als bedoeld in artikel 29, lid 1, van de Wet, in eerstbedoelde zin beantwoord. 3.3. Het middel bestrijdt dit antwoord in de eerste plaats met het betoog dat materieel bezien geen storting heeft plaatsgehad omdat de BV haar vordering tot volstorting van de uitgereikte nieuwe aandelen ziet voldaan door verrekening met een vermogensbestanddeel dat in het economische verkeer geen waarde heeft. Dit betoog kan niet als juist worden aanvaard omdat bij de beoordeling van de door de BV verkregen waarde moet worden uitgegaan van de nominale waarde van de verrekende vordering, zijnde het bedrag van de schuld waarvan de BV als debiteur is bevrijd (HR 10 maart 1993, nr. 28.508, BNB 1993/237). Het middel faalt in zoverre. 3.4. Het middel houdt voorts een betoog in dat erop neerkomt dat doel en strekking van de Wet, in het bijzonder van artikel 29, lid 1, worden miskend indien belanghebbende wordt geacht aandelen te houden waarop het gehele nominale bedrag is gestort. Dit betoog is gebaseerd op de gedachte dat weliswaar de Wet ervan uitgaat dat als opbrengst van aandelen heeft te gelden het totaal van de door een vennootschap vanaf haar oprichting tot en met haar liquidatie behaalde en aan de totaliteit van de aandeelhouders ten goede gekomen winst, maar dat dit objectieve stelsel niet goed meer past bij de huidige maatschappelijke ontwikkelingen en dat consequente doorvoering ervan ook voor gevallen als het onderhavige, waarin de vennootschap haar economische belang heeft verloren en nog slechts als juridische constructie voort bestaat, tot onaanvaardbare uitkomsten leidt omdat voor de nieuwe aandeelhouder de vennootschap zich niet onderscheidt van een door hem nieuw opgerichte vennootschap. Aan de Staatssecretaris kan worden toegegeven dat dit objectieve stelsel tot uitkomsten kan leiden die niet aansluiten bij wat maatschappelijk als inkomen wordt ervaren. Het gaat hier echter om een zo fundamentele aan de Wet ten grondslag liggende conceptie dat de in het beroepschrift in cassatie gewenste vervanging daarvan door een meer subjectief bepaald begrip opbrengst van aandelen slechts door de wetgever kan geschieden. Het middel faalt derhalve ook voor het overige.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 18 oktober 1995 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Reijngoud, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van dit beroep een recht geheven van ƒ 300,--.