Hof Amsterdam, 23-03-2004, nr. 03/1637
ECLI:NL:GHAMS:2004:AO6235
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
23-03-2004
- Zaaknummer
03/1637
- LJN
AO6235
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2004:AO6235, Uitspraak, Hof Amsterdam, 23‑03‑2004; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AU6020
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑03‑2004
Inhoudsindicatie
Tonnageregeling. Het begrip "winst behaald met de exploitatie van een schip" omvat slechts de operationele winst. De door belanghebbende genoten rente op banktegoeden kan niet daartoe worden gerekend, wat ook zij van de bestemming van die banktegoeden. Art. 8c(1) Wet IB 1964 Art. 3.22(4) Wet IB 2001
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op de gevoegde beroepen van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
twee uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende zijn ter griffie twee beroepschriften ontvangen op 24 maart 2003, ingediend door mr. A (B Belastingadviseurs) te Q als haar gemachtigde. Het ene beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 12 februari 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2000/2001. Het andere beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 13 februari 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2002/2003.
Op verzoek van belanghebbende heeft het Hof de zaken gevoegd op de voet van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het gevoegde beroep (hierna: het beroep) is aangevuld bij brief met bijlagen van de gemachtigde van 27 mei 2003.
1.2. De met dagtekening 20 juli 2002 opgelegde aanslag voor het boekjaar 2000/2001 is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 904.474. De met dagtekening 31 oktober 2002 opgelegde voorlopige aanslag voor het boekjaar 2002/2003 is berekend naar een belastbaar bedrag van Euro€ 207.216.
Bij de bestreden uitspraken heeft de inspecteur de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraken van de inspecteur, tot vermindering van de aanslag voor het boekjaar 2000/2001 primair tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 2.024, subsidiair tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 409.631 en meer subsidiair tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 739.276 en tot vermindering van de voorlopige aanslag voor het boekjaar 2002/2003 primair tot nihil, subsidiair tot een naar een belastbaar bedrag van Euro€ 93.247 en meer subsidiair tot een naar een belastbaar bedrag van €Euro 169.917.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarin concludeert hij met betrekking de voor het boekjaar 2000/2001 opgelegde aanslag tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag primair tot een naar een belast-baar bedrag van ƒ 898.466, subsidiair tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 892.681, meer subsidiair tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 631.707 en nog meer subsidiair tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 277.853. Met betrekking tot de voorlopige aanslag voor het boekjaar 2002/2003 concludeert de inspecteur primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de voorlopige aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van €Euro 116.923.
1.5. Ter zitting van 10 februari 2004 zijn verschenen drs. C, gemachtigde van belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van D en E, en namens de inspecteur mr. F. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is opgericht op 23 december 1996 en exploiteerde in de onder-werpelijke boekjaren twee coasters, de X en de Y, beide motortankschepen. De X is in 1972 in Oost-Duitsland gebouwd en in 1992 geheel verbouwd. Het schip is in ja-nuari 1997 door de aandeelhouder van belanghebbende, G Beheer B.V. te Z, gekocht voor een bedrag van ƒ 4.300.000 en in april 1997 tegen uitreiking van aandelen ingebracht in belanghebbende. De Y is in 1997/1998 in opdracht van belanghebbende in Nederland gebouwd en in 1998 in de vaart genomen. De totale boekwaarde van de schepen bedroeg op 30 september 1997 ƒ 19.416.945.
2.2. In 1999 heeft belanghebbende tekeningen laten vervaardigen voor de bouw van een nieuw schip van circa 3.000 ton. De investering in het nieuwe schip, waarvan de bouw naar verwachting aanvangt in 2004, wordt door belanghebbende geraamd op € 10.000.000. De gemaakte kosten van het ontwerpen van het schip bedroegen op 30 september 2001 €Euro 99.936 en op 30 september 2002 €Euro 175.808.
2.3. Bij haar aangiften voor de vennootschapsbelasting heeft belanghebbende steeds, en ook voor de onderwerpelijke boekjaren, verzocht om toepassing van de tonnage-regelingen van artikel 8c van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) onderscheidenlijk de artikelen 3.22 tot en met 3.24 van de Wet inkomstenbe-lasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), beide hierna te noemen: de tonnageregeling. De nettotonnage van de X bedraagt 796, die van de Y 419.
2.4. Op 10 april 2002 is bij de inspecteur binnengekomen belanghebbendes aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2000/2001. Volgens de daarbij gevoegde winst- en verliesrekening bedroeg het netto-omzetresultaat ƒ 2.196.036 (Euro 996.518). Daarnaast genoot belanghebbende rentebaten tot een bedrag van ƒ 896.442 (€Euro 406.788). Belanghebbende gaf als belastbare winst aan een bedrag van ƒ 8.032, berekend op de voet van de tonnageregeling.
2.5. De winst van belanghebbende na belasting over de boekjaren 1996/1997 tot en met 2000/2001 bedroeg in totaal ca. €Euro 13.743.000. Belanghebbende keerde de volgende dividenden uit:
boekjaar 1996/1997 ƒ 1.475.000
boekjaar 1997/1998 ƒ 1.425.000
boekjaar 1998/1999 ƒ 1.000.000
boekjaar 1999/2000 ƒ 1.000.000
boekjaar 2000/2001 Euro 453.780
boekjaar 2001/2002 €Euro 450.000
2.6. De aangegeven activa van belanghebbende per 30 september 2001 waren de volgende:
coasters ƒ 13.652.333
handelsdebiteuren ƒ 781.273
overige vorderingen en overlopende activa ƒ 782.188
banktegoeden ƒ 17.535.475
2.7. Belanghebbende beschikte op 30 september 2001 over een gestort kapitaal van ƒ 20.100.000 en winstreserves tot een aangegeven bedrag van ƒ 9.531.861. Voorts was er op die datum een kostenegalisatiereserve gevormd van ƒ 844.999.
Belanghebbende had op de genoemde datum geen langlopende schulden. De aange-geven kortlopende schulden bedroegen ƒ 2.274.409.
2.8. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur de aangegeven belastbare winst van het boekjaar 2000/2001 verhoogd met het bedrag van de onder 2.4 vermelde genoten rente ad ƒ 896.442.
2.9. Bij de vaststelling van de voorlopige aanslag voor het boekjaar 2002/2003 heeft de inspecteur de door belanghebbende in dat boekjaar genoten rentebaten geschat op €Euro 207.216.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of de inspecteur bij de berekening van de belastbare winst terecht de door belanghebbende genoten rentebaten in aanmerking heeft genomen of dat deze rentebaten, geheel of gedeeltelijk, moeten worden geacht te zijn begrepen in de forfaitaire winstberekening ingevolge de tonnageregeling.
Partijen zijn het alsnog erover eens dat de wijziging van de forfaitaire staffel - per 1 januari 2001 per 1000 ton in plaats van per 100 ton - meebrengt dat de winst uit hoofde van de tonnageregeling voor het boekjaar 2000/2001 moet worden gesteld op de volgende voor de periode tot 1 januari 2001 in aanmerking te nemen bedragen:
7 x ƒ 2 x 92 dagen = ƒ 1.288
4 x ƒ 2 x 92 dagen = ƒ 736
totaal ƒ 2.024.
4. Standpunten van partijen
4.1. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de rentebaten volledig onder de tonnageregeling vallen. Subsidiair is zij van mening dat de rentebaten onder de tonnageregeling vallen voor zover de desbetreffende liquiditeiten zijn ontstaan door afschrijvingen. Meer subsidiair is belanghebbende de opvatting toegedaan dat de rentebaten onder de tonnageregeling vallen voor zover de desbetreffende liquidi-teiten benodigd zijn voor groot onderhoud en operationele activiteiten van de onderneming.
Belanghebbende beroept zich voor haar standpunt onder meer op een overleg tussen vertegenwoordigers van de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (hierna: KVNR) en van het Ministerie van Financiën van 12 december 1996. In het van dit overleg opgemaakte verslag is voor zover van belang het volgende opgenomen:
"In het besluit van 4 november 1996 wordt onder punt 5 het standpunt ingenomen dat rente-inkomsten niet kunnen worden gerekend tot de winst uit zeescheepvaart. Het Ministerie van Financiën vindt het merkwaardig dat de KVNR verbaasd is over dit standpunt. Het was immers duidelijk tot uitdrukking gebracht in de beantwoording van de vraag vermeld op bladzijde 11 van het verslag van de voorlichtingsbijeenkomst tonnagegrondslag te Zwolle d.d. 29 maart 1996.
Van de zijde van de KVNR wordt er echter op gewezen dat in het antwoord op vraag 10 van dezelfde bijeenkomst wordt vermeld: Als daarentegen ook het verstrekken van de lening onderdeel van de winst uit zeescheepvaart zou zijn, dan is ook de rentebate in de tonnagegrondslag begrepen. Dit betekent derhalve dat rentebaten ook tot de winst uit zeescheepvaart kunnen behoren. Het besluit van 4 november 1996 is hier duidelijk mee in strijd. Artikel 8c lid 2 laatste zin rekent tot de winst uit zeescheepvaart mede de winst behaald met de werkzaamheden die direct samenhangen met de in de vorige volzin bedoelde exploitatie van een schip. Hiertoe wordt o.a. gerekend winst behaald bij verkoop van onroerende zaken, winst behaald bij verkoop van vorkheftrucks die nodig zijn voor het beladen van de schepen. Het zou onlogisch zijn om de rente welke wordt behaald op bankrekeningen welke dienen tot het normale werkkapitaal van de onderneming hier niet toe te rekenen. Rederijen, die zijn gevestigd in landen met een fiscaal vriendelijk klimaat, hoeven in de regel ook geen belasting te betalen over de rentebaten. Nu artikel 8c bedoeld is om de positie van de Nederlandse (Hof: op deze plaats is enige tekst weggevallen)
Uit de discussie blijkt dat het Ministerie van Financiën met het Besluit van 4 november 1996 heeft beoogd excessen tegen te gaan. In overleg met de inspecteur zouden daarom rente-opbrengsten wel onder de tonnageregeling kunnen worden gebracht.".
4.2. De inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat de tonnageregeling betrek-king heeft op de winst die is behaald uit normale operationele activiteiten met inbe-grip van werkzaamheden die direct samenhangen met de exploitatie van een schip, en dat het laten renderen van gelden die in de bedrijfsuitoefening zijn opgekomen en die in de toekomst binnen de onderneming waarin het schip wordt geëxploiteerd worden aangewend niet direct samenhangt met de exploitatie van een schip. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat maximaal de gelden die benodigd zijn voor het toekomstige grote onderhoud onder de werking van de tonnageregeling kunnen worden gebracht. Meer subsidiair huldigt de inspecteur de opvatting dat eveneens de gelden die nodig zijn om een vergelijkbaar schip als het te vervangen schip te kunnen kopen onder de tonnageregeling vallen. Nog meer subsidiair stelt de inspecteur dat in geval het primaire standpunt van belanghebbende dient te worden gevolgd, een deel van de rentebaten buiten beschouwing moet blijven omdat belanghebbende een hoger rendement behaalt dan normaal is te achten doordat zij door de wijze van belegging risico's heeft aanvaard binnen concernverband.
4.3. Voor de verdere motivering van de standpunten verwijst het Hof naar de stukken van het geding. Ter zitting is daaraan, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd.
door de gemachtigde van belanghebbende:
Bij exploitanten van zeeschepen wordt de normale winstberekening opzij gezet door de tonnageregeling. Mijns inziens geldt dat voor alle winst van die onderneming, met dien verstande dat alleen in uitzonderingsgevallen deels de normale winstberekening gehandhaafd blijft.
Ook in mijn visie leidt artikel 3.3 Wet IB 2001 niet tot andere gezichtspunten.
Er is geen sprake van actief beleggen. De gelden worden aangehouden voor investeringen. Daardoor vallen zij onder de tonnageregeling.
Een werkkapitaal van €Euro 1.000.000 is voor belanghebbende een minimum.
Iedere ondernemer heeft werkkapitaal nodig. Als je steeds individueel moet beoordelen wat in de desbetreffende onderneming het benodigde werkkapitaal is, wordt de tonnageregeling veel ingewikkelder dan zij is bedoeld.
door de inspecteur:
Ik herstel bij deze twee misslagen in het verweerschrift. Op blz. 4 wordt onder punt 2 melding gemaakt van een bijlage met de tekst van het OESO-modelverdrag. Deze is niet bijgevoegd. Op blz. 8 is in de zesde regel onder de staatjes met bedragen twee maal sprake van "1 maart 2003". Dit moet zijn: "1 maart 2001".
In het vijfde lid van artikel 3.22 van de Wet IB 2001 gaat het om de vaststelling van de subjecten die recht hebben op toepassing van de tonnageregeling. Daaruit valt niet af te leiden, zoals belanghebbende in de pleitnota doet, dat de tonnageregeling mede ziet op het beheren van en investeren in schepen, hetgeen dan zou insluiten dat het aanhouden van liquiditeiten voor investeringen in nieuwe schepen deel zou uitmaken van de exploitatie van een schip.
Ik bestrijd dat in de parlementaire behandeling besloten ligt dat het beleggen van liquiditeiten tot de exploitatie van een schip is te rekenen.
Het aanhouden van een kantoorpand is essentieel bij de exploitatie van een schip. Het beleggen van liquiditeiten is daarmee niet op één lijn te stellen.
Zowel de exploitant van een zeeschip gefinancierd met eigen vermogen, als de ex-ploitant van een zeeschip gefinancierd met vreemd vermogen, vallen onder de tonna-geregeling. Als, ongeacht de wijze van financiering van het schip, liquiditeiten aan-wezig zijn binnen de onderneming, vallen die liquiditeiten niet onder de tonnageregeling.
In het kader van het eventueel bereiken van een compromis over deze kwestie stelde belanghebbende voor een bedrag van€ Euro 4.500.000 aan te merken als benodigd voor de exploitatie van de zeeschepen. Wij vonden in het kader van een compromis Euro€ 1.000.000 het maximum. De standpunten lagen te ver uit elkaar, waardoor een compromis niet mogelijk was. Los van een compromis stel ik dat €Euro 200.000 als maximum.
Het uit een oogpunt van concernbelang lopen van extra risico's op de beleggingen is in strijd met de doelstelling van exploitatie van zeeschepen. Bij (gedeeltelijke) aanvaarding van het standpunt van belanghebbende moet daarvoor worden gecorrigeerd.
Met mijn standpunt bezondig ik mij niet aan het toetsen van ondernemersbeslissingen. Ik stel alleen vast of en in welke mate een bepaald bedrag nodig is voor de exploitatie van een schip.
Op het aanslagbiljet, gedagtekend 31 oktober 2002, staat weliswaar niet afgedrukt dat het gaat om een voorlopige aanslag, maar ik stel dat het belanghebbende wel duidelijk was dat het hier ging om een voorlopige aanslag. Dat is overigens ook te zien aan het aanslagnummer.
De wetswijziging met ingang van 2001 met betrekking tot schuldvorderingen, die onder omstandigheden belastbare winst uit onderneming opleveren, heeft geen invloed op de hier aan de orde zijnde problematiek.
Ik ben geen kosten tegengekomen die zouden moeten worden toegerekend aan de buiten de tonnageregeling vallende rentebaten. Het gaat om het aanhouden van bank-rekeningen waarop overtollige liquiditeiten worden gespaard. Daaraan zijn geen noemenswaardige kosten verbonden. Er is geen sprake van actief vermogensbeheer.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Artikel 8c van de Wet IB 1964 bepaalt dat op verzoek van de belastingplichtige de winst uit zeescheepvaart niet wordt bepaald volgens de normale wettelijke regels, maar aan de hand van de tonnage van de schepen waarmee die winst wordt behaald. Het tweede lid van genoemd artikel 8c luidt, voor zover hier van belang:
"Voor de toepassing van dit artikel wordt onder winst uit zeescheepvaart verstaan de winst behaald met de exploitatie van een schip (…). Onder winst uit zeescheepvaart wordt mede verstaan de winst behaald met de werkzaamheden die direct samenhangen met de in de vori-ge volzin bedoelde exploitatie van een schip.".
Artikel 3.22, vierde lid, van de Wet IB 2001 kent een enigszins afwijkende zinsbouw, maar is inhoudelijk identiek.
5.2. Het Hof is van oordeel dat uit de tekst van de wet voortvloeit dat de op de voet van de tonnageregeling bepaalde winst in de plaats treedt van de met de exploitatie van zeeschepen (en de daarmee direct samenhangende werkzaamheden) behaalde operationele winst, dat wil zeggen het resultaat van de omzet, verminderd met de aan het behalen van die omzet toe te rekenen kosten van de belastingplichtige. Voor de primaire opvatting van belanghebbende, die erop neerkomt dat de winst uit onderneming van de belastingplichtige die zeeschepen exploiteert, uitzonderingsgevallen daargelaten, in volle omvang wordt vervangen door de op de grondslag van de ton-nages berekende winst, is geen steun te vinden in de wet en in haar totstandkomingsgeschiedenis. Het Hof wijst er in dit verband op dat in de artikelsgewijze toelichting van het ontwerp van wet waarin de tonnageregeling is opgenomen, bij artikel 8c, eerste lid, is opgemerkt:
"Dit betekent dat bij het bepalen van de winst uit zeescheepvaart zowel de feitelijk behaalde omzet als de daarmee samenhangende kosten buiten aanmerking blijven." (memorie van toelichting, Kamerstukken II 1995/96, 24 482, nr. 3, blz. 3).
Aan de omstandigheid dat daaraan voorafgaand, meer in het algemeen, wordt opgemerkt dat met betrekking tot de door de belastingplichtige gedreven onderneming niet langer de normale regels voor de winstbepaling van toepassing zijn, komt onvoldoende gewicht toe, nu deze opmerking vervolgens nader wordt geconcretiseerd in de zojuist geciteerde passage.
De omstandigheid dat de forfaitaire winstbepaling aanknoopt bij de tonnage van de desbetreffende schepen duidt er bovendien op dat de tonnageregeling ertoe strekt bij de winstberekening van de belastingplichtige in de plaats te treden van de normale bepaling van het resultaat van slechts de exploitatie van de schepen. Deze maatstaf voor de forfaitaire winstberekening is immers ongeschikt om uitdrukking te geven aan andere bronnen van winst van de belastingplichtige dan de geëxploiteerde schepen.
5.3. Het beleggen van middelen is niet aan te merken als behorend tot de exploitatie van een schip, ook niet als die middelen worden aangehouden met het oog op de in-vestering in een ander, al dan niet een in het desbetreffende boekjaar geëxploiteerd schip vervangend, schip. Tot de operationele winst is evenmin te rekenen de opbrengst van beleggingstegoeden die worden aangehouden als werkkapitaal of voor het te zijner tijd uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan het schip. De daarmee behaalde rentebaten kunnen immers niet worden aangemerkt als omzet die is behaald met de exploitatie van een schip. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat die tegoeden zijn ontstaan door het storten van middelen die zijn verkregen door de exploitatie van een schip.
5.4. De omstandigheid dat blijkens de wetsgeschiedenis in de regeling besloten ligt dat bij keuze voor de tonnageregeling tevens buiten beschouwing blijven resultaten die worden behaald bij de vervreemding van zaken zoals onroerende zaken van waaruit het beheer plaatsvindt en bedrijfsmiddelen die worden gebruikt voor het laden en lossen van de schepen die onder de tonnageregeling vallen, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Het gaat hier immers om zaken die worden aangewend bij de exploitatie van de schepen en waarvan de kosten (afschrijvingen en andere lasten) in aanmerking worden genomen bij de bepaling van het operationele resultaat van de exploitatie van een zeeschip. Het ligt dan in de rede om een positief resultaat op zulke zaken, eventueel naar evenredigheid qua aanwending en tijd, mede onder de tonnageregeling te begrijpen.
5.5. Belanghebbende heeft zich voor de uitlegging van de onderwerpelijke wetsartikelen nog beroepen op een verslag van een overleg tussen vertegenwoordigers van de KVNR en het Ministerie van Financiën, doch zij heeft hieraan niet een beroep op enig beginsel van behoorlijk bestuur verbonden. Voor de uitlegging van de onderwerpelijke wetsartikelen heeft dit verslag geen betekenis. Hetgeen in dat verslag is opgenomen, kan hier derhalve verder buiten beschouwing blijven, nu daarin ook niet een schending van enig rechtsbeginsel valt te onderkennen.
5.6. Partijen zijn het nader erover eens dat bij de berekening van de winst van belanghebbende over het boekjaar 2000/2001 de door belanghebbende genoten winst uit zeescheepvaart tot 1 januari 2001 moet worden bepaald volgens de regels van artikel 8c van de Wet IB 1964 en voor het gedeelte van het boekjaar dat na 31 december 2000 ligt volgens de regels van de artikelen 3.22 tot en met 3.24 van de Wet IB 2001, en dat deze in totaal ƒ 2.024 bedraagt. Nu partijen daarbij naar het oordeel van het Hof uitgaan van een juiste rechtsopvatting, zal het Hof zich daarbij aansluiten.
5.7. Belanghebbende heeft de schatting van de inspecteur van de in het boekjaar 2002/2003 tot de winst te rekenen rente niet bestreden en heeft ook overigens niets aangevoerd met betrekking tot de omvang van de belastbare winst over dat boekjaar. Het Hof heeft daarom geen reden om aan te nemen dat de voorlopige aanslag is vastgesteld tot een hoger bedrag dan het bedrag waarop de definitieve aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld.
5.8. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep inzake de aanslag voor het boekjaar 2000/2001 gegrond is en dat de aanslag moet worden verminderd conform het primaire standpunt van de inspecteur en dat het beroep inzake de voorlopige aanslag voor het boekjaar 2002/2003 ongegrond is.
6. Proceskosten
Nu de uitspraak met betrekking tot de aanslag voor het boekjaar 2000/2001 niet in stand blijft, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten met inachtneming van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 (aantal punten) x Euro 322 (waarde per punt) x 1,5 (wegingsfactor) = Euro€ 966.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep met betrekking tot de aanslag voor het boekjaar 2000/2001 gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur met betrekking tot de aanslag voor het boekjaar 2000/2001;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 898.466;
- verklaart het beroep met betrekking tot de voorlopige aanslag voor het boekjaar 2002/2003 ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van Euro 966 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belang-hebbende dient te betalen;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht van €Euro 232 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 23 maart 2004 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van Loon en Kostense, leden, in tegenwoordigheid van mr. De Jong als griffier. De be-slissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in gea-nonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden ge-nomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.