HR, 21-10-1998, nr. 33 716
ECLI:NL:HR:1998:AA2367
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-10-1998
- Zaaknummer
33 716
- LJN
AA2367
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2367, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑10‑1998; (Cassatie)
- Wetingang
art. 29 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
V-N 1998/51.7 met annotatie van Redactie
Uitspraak 21‑10‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de vennootschap onder firma v.o.f. X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 april 1997 be treffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1992 tot en met 31 december 1993 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van f 26.187,-- aan enkelvoudige belasting en premie volksverzekeringen, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep geko men bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van 's Hofs uitspraak naar aanleiding van het middel van cassatie en ambtshalve 3.1. Het Hof heeft geoordeeld: dat belanghebbende ter zake van het door haar in het tijdvak van naheffing betaalde loon geen aangifte heeft gedaan; dat zij dan ook niet de vereiste aangifte heeft gedaan, hetgeen inhoudt dat het beroep moet worden afgewezen tenzij gebleken is, dat wil zeggen, tenzij belanghebbende overtuigend heeft aangetoond, dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is; dat deze bewijslast ook geldt voor de door de Inspecteur toegepaste brutering; dat belang hebbende het van haar verlangde bewijs niet heeft geleverd.
3.2. Nu de Inspecteur in zijn vertoogschrift heeft vermeld, dat belanghebbende ter zake van het naheffingstijdvak geen aangiftebiljet is uitgereikt, is 's Hofs oordeel dat belanghebbende de vereiste aangifte, als bedoeld in artikel 29, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, niet heeft gedaan, niet begrijpelijk. 's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Het middel behoeft geen behandeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld. De vraag of aan belanghebbende voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend, zal door het verwijzingshof worden beoordeeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof; verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 21 oktober 1998 vastgesteld door de raadsheer Bellaart als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot en Van Vliet in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff en op die datum in het openbaar uitgesproken.