FED 1996/391
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 22 juli 1988, BNB 1988/292, heeft overwogen, is, ingeval de belastingplichtige aan wie een verhoging is opgelegd, stelt dat de termijnoverschrijding aan een hem niet toe te rekenen omstandigheid is te wijten, terwijl omtrent de juistheid van die stelling in rechte geen zekerheid valt te verkrijgen, eerbiediging van zijn recht op toegang tot de rechter niet gewaarborgd wanneer die onzekerheid voor zijn risico wordt gebracht, en kan de niet-ontvankelijkheid alsdan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stelling wordt bewezen. Het hof heeft echter kennelijk, en zulks ten onrechte, die onzekerheid voor belanghebbendes risico gebracht. Verwijzing moet volgen.
HR 27-03-1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1931, m.nt. H.B. Hieltjes
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27 maart 1996
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Linde, van der; Bellaart; Moor, de; Putt-Lauwers, van der
- Zaaknummer
30 803
- Noot
H.B. Hieltjes
- LJN
AA1931
- JCDI
JCDI:ADS225426:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Belastingrecht algemeen / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1996:AA1931, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑03‑1996
- Wetingang
Art. 23 AWR
Essentie
Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 22 juli 1988, BNB 1988/292, heeft overwogen, is, ingeval de belastingplichtige aan wie een verhoging is opgelegd, stelt dat de termijnoverschrijding aan een hem niet toe te rekenen omstandigheid is te wijten, terwijl omtrent de juistheid van die stelling in rechte geen zekerheid valt te verkrijgen, eerbiediging van zijn recht op toegang tot de rechter niet gewaarborgd wanneer die onzekerheid voor zijn risico wordt gebracht, en kan de niet-ontvankelijkheid alsdan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stelling wordt bewezen. Het hof heeft echter kennelijk, en zulks ten ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.