FED 1996/614

Om voor aftrek van kosten die verband houden met een kantoorruimte in de eigen woning in aanmerking te komen moet belanghebbende het gezamenlijke bedrag van haar inkomsten uit arbeid - waartoe blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van art. 36, eerste lid, onderdeel b, ook moeten worden gerekend inkomsten uit vroegere arbeid - grotendeels in of vanuit die kantoorruimte hebben verworven. Aan deze eis is in casu niet voldaan. Ook inkomsten uit vroegere arbeid, zoals een weduwenpensioen, zijn gelet op de wetsgeschiedenis in dit opzicht relevant. Voor de toepassing van de hier aan de orde zijnde wetsbepaling is niet van betekenis dat de inkomsten uit vroegere arbeid worden genoten ter zake van arbeid die niet door de belastingplichtige zelf is verricht. Uit de wetsgeschiedenis moet worden afgeleid dat de wetgever ter voorkoming van afbakeningsproblemen niet alleen de kosten van 'gewone' cursussen, doch ook de kosten voor vakcursussen aan de hand van een kwantitatief criterium heeft willen beoordelen. Het hof heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat de kosten van de door belanghebbende gevolgde vakcursussen niet van de beperking tot f 3250 zijn uitgezonderd.