HR, 07-12-1994, nr. 29 918
ECLI:NL:HR:1994:AA3002
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-12-1994
- Zaaknummer
29 918
- LJN
AA3002
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1994:AA3002, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑12‑1994; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Belastingblad 1995/181 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
FED 1995/15 met annotatie van J.A. SMIT
V-N 1995/98, 31 met annotatie van Redactie
Uitspraak 07‑12‑1994
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van Het Hoofd van de Hoofdafdeling Middelen van de gemeente Gennep (hierna: het Hoofd) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 september 1993 betreffende na te melden aan X te Z voor het jaar 1989 opgelegde aanslag in de bouwgrondbelasting A van de gemeente Gennep.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is, als genothebbende krachtens zakelijk recht van het perceel kadastrale gemeente R, sectie C, nummer 999, te S ter grootte van 1.260 vierkante meter voor het jaar 1989 een aanslag in de bouwgrondbelasting A van de gemeente Gennep opgelegd ten bedrage van f 6.981,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente Gennep, is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van het Hoofd in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak alsmede de aanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Het Hoofd heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend. Het Hoofd heeft zijn standpunt nader doen toelichten door mr. J.H. Sassen, advocaat te Nijmegen. Belanghebbende heeft zijn standpunt nader doen toelichten door mr. A.W.M. van Hoof, advocaat te Nijmegen.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Medio 1987 heeft belanghebbende aan Bouw-adviesbureau B opdracht gegeven hem te begeleiden bij de aankoop van het onderhavige perceel bouwgrond. In verband met deze opdracht heeft B bij het Hoofd van de onder de afdeling grondgebied ressorterende sectie bouw- en woningtoezicht ter secretarie van de gemeente geïnformeerd naar de bij een eventuele aankoop van het perceel door belanghebbende voor diens rekening komende kosten, waaronder ontsluitingskosten c.q. ontsluitingsbijdragen. Het Hoofd heeft bij die gelegenheid aan B meegedeeld dat door belanghebbende ter zake van het perceel geen ontsluitingskosten c.q. ontsluitingsbijdragen verschuldigd zouden zijn. B heeft vervolgens aan het Hoofd gevraagd de juistheid van deze mededeling te verifiëren bij de afdeling financiën ter secretarie van de gemeente en deze mededeling schriftelijk te bevestigen. B heeft daarna een fotocopie ontvangen van een kaart van het gedeelte van het bestemmingsplan A, waarin het perceel is gelegen met daarop, onder verwijzing naar het perceel, de aantekening "voor het onderhavige perceel zijn geen ontsluitingsbijdragen verschuldigd". Even bedoelde aantekening is gedagtekend 27 oktober 1987 en is voorzien van een paraaf. Op 30 juni 1988 heeft belanghebbende het perceel gekocht. 3.2. Het Hof heeft de vraag of de in 3.1 nader omschreven inlichtingen bij belanghebbende redelijkerwijs de verwachting hebben kunnen wekken dat door hem na de verwerving van het perceel ter zake van de door de gemeente ten behoeve van de ontsluiting van het perceel getroffen voorzieningen geen bijzondere bedragen, waaronder bouwgrondbelasting, aan de gemeente verschuldigd zouden zijn, bevestigend beantwoord. Daartegen keert zich middel IV. 3.3. Het Hof acht - in cassatie onbestreden - aannemelijk dat B van het begin af aan wist dat de raad van de gemeente voor het gebied waarin het perceel is gelegen een verordening tot heffing van bouwgrondbelasting had vastgesteld. Ondanks die wetenschap heeft B zijn vragen niet mede afgestemd op het al dan niet verschuldigd zijn van bouwgrondbelasting, maar heeft hij bij de gemeente slechts geïnformeerd naar de bij een eventuele aankoop van het perceel door belanghebbende voor diens rekening komende kosten, waaronder ontsluitingskosten c.q. ontsluitingsbijdragen. Van de zijde van de gemeente is daarop mondeling geantwoord en later schriftelijk bevestigd dat voor het onderhavige perceel geen ontsluitingsbijdragen verschuldigd zijn. 3.4. Nu B - en met hem belanghebbende - een verwijt ervan kan worden gemaakt dat hij in zijn vraagstelling aan de gemeente niet uitdrukkelijk heeft laten blijken dat hij ook wilde weten of bouwgrondbelasting verschuldigd was, laten de onder 3.3 vermelde feiten en omstandigheden geen andere gevolgtrekking toe dan dat het Hof de in 3.2 vermelde vraag ten onrechte bevestigend heeft beantwoord. Middel IV is gegrond. De overige middelen behoeven geen behandeling meer.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en bevestigt de uitspraak van het Hoofd.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van der Vegt, in raadkamer van 7 december 1994.