Rb. Haarlem, 29-09-2009, nr. 07/6959
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK1923, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
29-09-2009
- Zaaknummer
07/6959
- LJN
BK1923
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2009:BK1923, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 29‑09‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY3875, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Omkering van de bewijslast aangezien niet de vereiste aangifte is gedaan. Verwerping van de administratie aangezien geen kasadministratie is bijgehouden en geen in- en verkoopfacturen zijn bewaard. Gebruikelijk loon.
Partij(en)
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/6959, 07/6960, 07/6961, 07/6962 en 07/6963
Uitspraakdatum: 29 september 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.1.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 8 november 2005 voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 469.250 (€ 212.936), alsmede bij afzonderlijke beschikking een boete van ƒ 79.071 (€ 35.826).
1.1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 september 2007 de navorderingsaanslag IB/PVV 2000 verminderd naar een belastbaar inkomen van ƒ 454.156 (€ 206.087) en de boete verminderd tot een bedrag ƒ 74.542 (€ 33.826) .
1.1.3.
Eiser heeft daartegen bij brief van 16 oktober 2007, ontvangen bij de rechtbank op 17 oktober 2007, beroep ingesteld.
1.2.1.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 8 november 2005 voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 273.117, alsmede bij afzonderlijke beschikking een boete van € 15.629.
1.2.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2007 de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 en de boete gehandhaafd.
1.2.3.
Eiser heeft daartegen bij brief van 16 oktober 2007, ontvangen bij de rechtbank op 17 oktober 2007, beroep ingesteld.
1.3.1.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 18 november 2005 voor het jaar 2002 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.783, alsmede bij afzonderlijke beschikking een boete van € 14.037.
1.3.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2007 de aanslag en de boete gehandhaafd.
1.3.3.
Eiser heeft daartegen bij brief van 16 oktober 2007, ontvangen bij de rechtbank op 17 oktober 2007, beroep ingesteld.
1.4.1.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 29 september 2006 voor het jaar 2003 een definitieve aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.000, alsmede bij afzonderlijke beschikking een verzuimboete van € 1134.
1.4.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2007 de aanslag en de boete gehandhaafd.
1.4.3.
Eiser heeft daartegen bij brief van 16 oktober 2007, ontvangen bij de rechtbank op 17 oktober 2007, beroep ingesteld.
1.5.1.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 29 september 2006 voor het jaar 2003 een aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 38.118.
1.5.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2007 de aanslag gehandhaafd.
1.5.3.
Eiser heeft daartegen bij brief van 16 oktober 2007, ontvangen bij de rechtbank op 17 oktober 2007, beroep ingesteld.
1.6.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend ter zake van de ingestelde beroepen.
1.7.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2009.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door A belastingadviseur bij B Accountants en Adviseurs. Namens verweerder zijn verschenen C, D en E. Verweerder heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota aan de rechtbank doen toekomen met aangehechte stukken. Dit stuk is ter zitting overgelegd aan de wederpartij en voorgelezen. Eiseres heeft een ter zitting een pleitnota overgelegd aan de wederpartij en aan de rechtbank en aldaar voorgedragen.
De beroepen zijn behandeld gelijktijdig met de zaken van de echtgenote van eiser X-Y (07/6964, 07/6965, 07/6966, 07/6967, 07/6968 en 07/6970). Deze beroepen zijn ter zitting ingetrokken.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
De bestreden (navorderings)aanslagen zijn gebaseerd op een rapport inzake een ingesteld boekenonderzoek bij “X of X-Y”. Het onderzoek is aangekondigd op 27 juni 2003 en gestart op 8 juli 2003. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op het adres van de belastingadviseur van eiser, F. Contactpersoon is (gemachtigde). Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2001 en 2002, premie WAZ 2001 en 2002 en Omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002. Het rapport van het boekenonderzoek gedagtekend op 12 oktober 2005 vermeldt voorts de gronden waarop de opgelegde boetes berusten.
2.2.
Op 26 juni 2003 is de echtgenote van eiser, X-Y (hierna: de echtgenote), ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als eigenaar van een eenmanszaak te Q. Volgens het inschrijvingsformulier betreft het een nieuw bedrijf en is de bedrijfsuitoefening sinds januari 2000 gestart. De handelsnaam is C en H (hierna: de onderneming). Het formulier vermeldt dat 1 persoon fulltime in dienst van de onderneming werkt. Er zijn volgens het formulier geen parttimers in dienst.
Volgens het formulier houdt de onderneming zich bezig met in- verkoopbemiddeling van exclusieve auto’s en in- verkoopbemiddeling van (inter)nationaal onroerend goed.
2.3.
Tot en met 2003 staat eiser bij de Belastingdienst ingeschreven als ondernemer. Op 20 september 2003 verzoekt eiser zijn omzetbelastingnummer in te trekken en tegelijkertijd zijn echtgenote te registreren als ondernemer. In genoemde brief staat dat de echtgenote van eiser de ondernemingsactiviteiten vanaf 1 juli 2000 verricht.
2.4.
Op de aangifte omzetbelasting van het tweede kwartaal 2000 staat vermeld “geen verkoopactiviteiten”. Naar aanleiding hiervan verzendt een medewerker van de administratie omzetbelasting een formulier “beëindiging van de onderneming”. Na een herhaald verzoek bericht X dat er geen sprake is van het staken activiteiten.
2.5.
Volgens het rapport van het boekenonderzoek komt in de administratie van de onderneming van de jaren 2000 tot en met 2002 naar voren dat de facturen niet op naam staan van de echtgenote van eiser, maar op naam van X en dat in de administratie regelmatig de aanduiding ’beste X’ voorkomt.
Voorts staat volgens het rapport op een groot aantal nota’s betreffende de jaren 2000 tot en met 2002 de naam G Deze naam is doorgehaald en de naam van eiser is op de nota’s vermeld.
Volgens het rapport staat de bankrekening bij M-bank (rekeningnummer xxxxxx) op naam van eiser. De creditcard die gebruikt werd binnen de onderneming staat ook op naam van eiser.
2.6.
Het rapport van het boekenonderzoek maakt voorts melding van een tweetal derdenonderzoeken.
2.6.1.
Het rapport vermeldt dat tijdens een derdenonderzoek bij autohandel AKC te Q de eigenaar H heeft verklaard dat hij uitsluitend zaken doet met eiser en niet met zijn echtgenote.
2.6.2.
Het rapport vermeldt voorts dat tijdens een derdenonderzoek bij I op 5 juli 2005 I aangeeft dat hij samenwerkt met eiser. De samenwerking is langzaam gegroeid van enkele transacties per jaar tot een zeer hechte samenwerking. Op het moment van het bezoek staat in de garage annex showroom een vijftigtal auto’s. Zeven auto’s zijn eigendom van I en de rest is eigendom van eiser. Nimmer spreekt I over de echtgenote van eiser, aldus het rapport.
2.7.
In het dossier bevindt zich een balans per 31 december 2001 en een winst- en verliesrekening 2001. Erboven staat: “X C and H”.
2.8.
In het dossier bevindt zich een huurcontract d.d. 25 juni 2001 van X en J B.V. Het huurcontract betreft de huur van een terrein met een oppervlakte van 379 m2, gelegen achter de A-straat te Q, bestemd en te gebruiken voor opslag en stalling van voertuigen. De overeenkomst gaat in op 1 augustus 2001.
2.9.
De in de onderneming behaalde winst is verdeeld tussen eiser en zijn echtgenote. Eiser krijgt 10% en de echtgenote 90% van de winst. Eiser heeft aangegeven dat er geen maatschap of vennootschap onder firma tussen hem en zijn echtgenote bestaat. Er is geen schriftelijke samenwerkingsovereenkomst opgemaakt tussen eiser en zijn echtgenote.
2.10.
Deze winstverdeling heeft verweerder niet gevolgd. Ter behoud van rechten zijn de resultaten van de onderneming zowel bij eiser als bij zijn echtgenote volledig in aanmerking genomen.
2.11.
Volgens het rapport van het boekenonderzoek gaat de handel in auto’s als volgt. De auto’s worden gekocht van derden. Omdat eiser zelf niet beschikt over de mogelijkheid om auto’s te vrijwaren, worden de gekochte auto’s in de handelsvoorraad van collega-handelaren geboekt. Tot en met 2001 gebeurde dit door H te Q, daarna door Gebr. I te Q (thans te R). Nadat eiser dan wel de collega-handelaar een auto heeft verkocht, wordt door eiser een verkoopnota opgemaakt voor de collega-handelaar met het bedrag waarvoor de auto is ingekocht. Voor verkoop aan een derde maakt de collega-handelaar een verkoopnota op. Het verschil tussen aan- en verkoopbedrag wordt in het algemeen tussen beiden verdeeld op basis van 50/50. Aan- en verkoop van auto’s gaat grotendeels contant. In het jaar 2001 zijn 40 auto’s ingekocht en 35 verkocht. Op 5 juli 2005 bestaat de voorraad auto’s uit 44 voertuigen.
2.12.
In 1999 start eiser in samenwerking met N te Gorkum een handel in Spaans onroerend goed. In het eerste jaar vindt de handel plaats in de vorm van een vennootschap onder firma, maar met ingang van 2000 geschiedt dit op eigen naam en voor eigen rekening. De gemeenschappelijke kosten worden onderling verrekend. De desbetreffende facturen aan N vermelden in het briefhoofd X.
In november 1999 is G opgericht door eiser, N en O. G fungeert als schakel tussen de Spaanse projectontwikkelaar en eiser (en N).
In bij het beroepschrift meegezonden verklaringen van O en N wordt verklaard dat eiser investeringen heeft gedaan met betrekking tot woningen en appartementen in Spanje.
2.13.
De provisie over de verkoop van Spaanse vakantiewoningen wordt door G ontvangen. Met ingang van 2000 factureert eiser aan G en laat hij de provisie overmaken op een Spaanse bankrekening op zijn naam.
2.14.
Met betrekking tot de bemiddeling bij en verkoop van de vakantiewoningen is op 9 september 2004, 7 oktober 2004 en 19 mei 2005 verzocht om afschriften van de Spaanse bankrekening van eiser. Eiser heeft daarop een overzicht van de Spaanse bank verstrekt met daarop saldi van de bankrekening op een aantal data in de periode januari 1999 tot en met 31 december 2001. Over de periode na 2001 heeft verweerder niets ontvangen.
2.15.
Daarnaast is op genoemde data verzocht om jaarrekeningen van G van de jaren 2000 tot en met 2002 en de overzichten van door G uitbetaalde provisies. Deze gegevens zijn niet verstrekt.
2.16.1.
Uit het overzicht van de Spaanse bankrekening blijkt onder meer dat in 2000 op 24 augustus 2000 en 20 december 2000 bedragen van respectievelijk ƒ 201.432 (€ 91.405) en ƒ 49.473 (€ 22.450) zijn gestort, derhalve in totaal ƒ 250.905 (€ 113.855). Verweerder is ervan uitgegaan dat deze bedragen betrekking hebben op door G betaalde provisies. In de administratie van het jaar 2000 komen negen facturen voor, waarvan er één ultimo 2000 nog niet is voldaan. In totaal is een bedrag aan gefactureerde en betaalde provisie van ƒ 80.670 (€ 36.606) verantwoord. Het verschil ad ƒ 170.235 (ƒ 250.905 minus ƒ 80.670) (€ 77.249), is als niet aangegeven provisie in de heffing betrokken.
2.16.2.
Met betrekking tot 2001 wordt in totaal een bedrag van ƒ 254.116 (€ 115.313) op de Spaanse bankrekening gestort. De gefactureerde en aangegeven provisie bedraagt in dat jaar ƒ 179.055 (€ 81.251). Het verschil ad ƒ 75.062 (€ 34.062) is als niet aangegeven provisie in de heffing betrokken.
2.16.3.
Voor 2002 heeft verweerder geen overzicht of afschriften ontvangen. Ook voor wat betreft 2002 is ervan uitgegaan dat meer provisie is ontvangen dan aangegeven. Het bedrag van aan meer ontvangen provisie is gesteld op € 25.000.
2.17.
De belastingadviseur van eiser verzorgt de jaarrekening en de aangiften inkomstenbelasting. Eiser verzorgt de aangifte omzetbelasting. De administratie bestaat uit een aantal ordners. Voor de verschillende ondernemingsactiviteiten (autohandel en verkoop van vakantiewoningen) zijn afzonderlijke ordners met facturen, nota’s en andere bescheiden. Daarnaast is er voor elk jaar een ordner met bankafschriften. Met betrekking tot het jaar 2000 zijn geen bescheiden van de autohandel in de administratie aangetroffen. Met betrekking tot 2002 bevindt zich in de administratie een ordner met kasuitgaven voor X Handelsonderneming B.V. en overige kasuitgaven.
2.18.
In de onderhavige jaren is voor de onderneming geen kasboek bijgehouden. Verweerder heeft in bijlagen bij het rapport van het boekenonderzoek een globale kasopstelling gemaakt. Voor de jaren 2000 en 2001 komt deze negatief uit, en het negatieve bedrag bedraagt in die jaren ten hoogste ƒ 109.725 (€ 49.791) respectievelijk ƒ 179.740 (€ 81.562). Deze negatieve bedragen worden met name veroorzaakt door stortingen vanuit de kas op de bank. De verklaring van de herkomst van deze stortingen acht verweerder niet aannemelijk en hij stelt zich op het standpunt dat deze bedragen betrekking hebben op niet verantwoorde omzet. De omzetcorrectie is op basis van de negatieve kassen geschat op een bedrag van ƒ 115.000 (€ 52.185) respectievelijk ƒ 200.000 (€ 90.750).
2.19.
In de administratie komen niet alle in- en verkoopfacturen van de auto’s voor. Daarover heeft verweerder diverse malen schriftelijke vragen gesteld. In verband met het ontbreken van de bescheiden heeft verweerder de aan- en/of verkoopprijs geschat. Dientengevolge is in de jaren 2000, 2001 en 2002 meer winst inzake de autohandel in aanmerking genomen dan aangegeven. Met betrekking tot één auto is in de uitspraak op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV 2000, de winstcorrectie verlaagd met een bedrag van ƒ 5.595 (€ 2.539).
2.20.
Verweerder heeft een aantal kosten niet in aftrek toegelaten omdat de kosten niet in het kader van de onderneming zijn gemaakt dan wel omdat eiser het bestaan van die kosten niet heeft onderbouwd met stukken. Kosten uitbesteed werk en externe kosten ten bedrage van ƒ 9.500 (€ 4.310) zijn in de uitspraak op bezwaar IB/PVV 2000 alsnog geaccepteerd. De volgende kosten zijn niet in aftrek toegelaten:
2.20.1.
Kosten G In de jaren 2000 tot en met 2002 komen in de administratie facturen voor met de naam G (internationaal vastgoed) S.L. Dikwijls met de vermelding “t.a.v. dhr. X”. Deze tenaamstelling is doorgehaald en met de pen is de naam van eiser erbij geschreven. De kosten betreffen voornamelijk promotionele verkoopactiviteiten in de jaren 2000, 2001 en 2002. Deze kosten zijn niet in aftrek toegelaten omdat deze volgens verweerder niet in de onderneming thuishoren. De correctie bedraagt in 2000 een bedrag van € 6.254, in 2001 € 13.445 en in 2002 een bedrag van € 13.479.
- 2.20.2.
Huisvestingskosten. Voor 2002 opgevoerde huurkosten worden slechts gedeeltelijk onderbouwd met facturen. Een bedrag van € 3.422 is niet in aftrek toegelaten.
- 2.20.3.
Verkoopkosten. Voor 2000 zijn opgevoerde reis- en verblijfkosten (betaling aan Transavia) niet geaccepteerd omdat van deze betaling geen factuur aanwezig is. In 2001 worden twee afschrijven van een Goldcard als reis- en verblijfkosten opgevoerd. Van deze afschrijvingen zijn geen nota’s aanwezig. Ondanks verzoeken van verweerder zijn deze niet overgelegd. De kosten zijn niet in aftrek toegelaten.
- 2.20.4.
Autokosten. Er is geen overzicht van zakelijk gereden kilometers en er zijn - hoewel daarom herhaald is verzocht – geen agenda’s overgelegd. Gezien de omvang van de activiteiten acht verweerder niet aannemelijk dat de belastingplichtige 15.000 km per jaar rijdt. De jaren 2000 en 2001 worden gecorrigeerd met 10.000 km per jaar tegen ƒ 0,60 per km.
- 2.20.5.
Overige autokosten 2001 en 2002. De geclaimde kosten, waarvan een op andere naam of geen naam gestelde factuur is getoond, zijn niet als kosten van de onderneming geaccepteerd. Een groot aantal facturen staat op naam van H.
- 2.20.6.
Telefoonkosten 2000 en 2001. Verweerder heeft de telefoonkosten berekend aan de hand van de facturen en is daarbij op een lager bedrag uitgekomen. Voorts is rekening gehouden met een privé-deel in de telefoonkosten.
- 2.21.
Eiser is directeur grootaandeelhouder van X Handelsonderneming B.V. (hierna: SH BV). SH BV heeft onder meer deelnemingen in Y B.V. en Z Holding B.V. Met X Pensioen B.V. is een fiscale eenheid tot stand gebracht. Eiser krijgt geen beloning voor zijn werkzaamheden. SH BV heeft een pensioenvoorziening in eigen beheer voor eiser. Jaarlijks wordt aan de voorziening gedoteerd. De grondslag voor deze dotatie is een salaris van
ƒ 64.800 (€ 29.405).
Op de voet van art. 12a Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) heeft verweerder een gebruikelijk loon in aanmerking genomen. Aangezien eiser niet fulltime werkzaam is heeft verweerder het gebruikelijk loon voor de jaren 2000, 2001 en 2002 gesteld op € 29.405, zijnde genoemde dotatiegrondslag. Deze bedragen zijn in aanmerking genomen bij de vaststelling van de winst uit de onderneming en het belastbaar inkomen (uit werk en woning) in de onderhavige jaren.
- 2.22.
Het aangegeven huurwaardeforfait is ten aanzien van eiser over 2000 verhoogd met
€ 272 en voor zijn echtgenote over 2001 met een bedrag van ƒ 1.474 (€ 669). In 2001 is het inkomen uit eigen woning toebedeeld aan de echtgenote van eiser.
- 2.23.
Bij brief van 23 september 2005 is eiser op de hoogte gesteld van het voornemen tot het opleggen van de boetes en van de gronden waarop dat voornemen berust. Eiser is daarbij in de gelegenheid gesteld deze gronden gemotiveerd te betwisten binnen 5 werkdagen. In het rapport van het boekenonderzoek van 12 oktober 2005 is eiser in kennis gesteld van de gronden waarop de boetes berusten.
- 2.24.
Voor het jaar 2003 is geen aangifte IB/PVV ingediend. Verweerder heeft voor dat jaar ambtshalve aanslagen IB/PVV en WAZ, alsmede een verzuimboete wegens het niet doen van de vereiste aangifte, opgelegd.
3. Geschil en standpunten partijen
3.1.
In geschil is of
- -
de onderneming voor rekening van eiser werd gedreven;
- -
de bewijslast moet worden omgekeerd;
- -
terecht extra provisie in aanmerking is genomen ter zake van de bemiddeling bij aan- en verkoop van vakantiehuizen in Spanje;
- -
de geconstateerde negatieve kas leidt tot extra omzet;
- -
de correctie met betrekking tot de autohandel terecht en tot het juiste bedrag is toegepast;
- -
de in 2.20 genoemde kosten terecht niet in aftrek zijn toegelaten;
- -
terecht en tot het juiste bedrag bijtelling ex artikel 12a Wet LB heeft plaatsgevonden;
- -
terecht en tot het juiste bedrag vergrijpboetes zijn opgelegd;
- -
het beroep inzake IB/PVV en WAZ 2003 ontvankelijk is, de ambtshalve opgelegde aanslagen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld en voor dat jaar terecht een verzuimboete is opgelegd.
3.2.
De correctie huurwaarde van de woning is niet in geschil.
3.3.
Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
4. Beoordeling van het geschil
Onderneming voor rekening van eiser?
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onderneming voor rekening van eiser werd gedreven en dat de winst volledig aan eiser moet worden toegerekend. Ter zitting heeft gemachtigde aangegeven dat de winst van de onderneming in de onderhavige jaren conform het standpunt van verweerder volledig aan eiser kan worden toegerekend. De rechtbank ziet geen reden partijen hierin niet te volgen. De feiten vermeld in onderdeel onder 2. van deze uitspraak dwingen tot de conclusie dat de onderneming geheel voor rekening van eiser werd gedreven. Van een samenwerkingsovereenkomst van eiser met zijn echtgenote is geen sprake. Voor een verdeling van de winst met de echtgenote bestaat geen grond. Het eerste geschilpunt behoeft derhalve geen nadere bespreking. Het gelijk is in zoverre aan verweerder.
4.2.
Onder expliciete toezegging van verweerder dat de aanslagen van de echtgenote van eiser worden verminderd met de bedragen van bij haar in aanmerking genomen winst uit de onderneming, zijn de beroepen van de echtgenote van eiser ter zitting door gemachtigde ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk ingetrokken.
Omkering bewijslast
4.3.
Doordat eiser gelet op de toerekening van winst aan zijn echtgenote een zowel absoluut als relatief aanzienlijk deel van de winst uit onderneming niet in zijn aangifte heeft verwerkt is de vereiste aangifte niet gedaan. Met betrekking tot 2003 heeft eiser voorts geen aangifte gedaan en zijn dientengevolge ambtshalve aanslagen IB/PVV en WAZ opgelegd. Eiser die in de fase van aanslagregeling niet de vereiste aangifte heeft gedaan, kan de omkering van de bewijslast niet afwenden door te stellen dat hij in de beroepsfase wel aangifte heeft gedaan, nu het hem kan worden aangerekend dat hij te laat aangifte heeft gedaan (vgl. Hoge Raad 2 maart 2007, nr. 42311, BNB 2007/91). De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omvang van de niet aangegeven inkomsten en het feit dat met betrekking tot 2003 niet de vereiste aangifte is gedaan, omkering van de bewijslast reeds op deze grond gerechtvaardigd is.
4.4.
De eisen van de onderhavige onderneming brengen voorts met zich dat een kasboek wordt bijgehouden. Een belangrijk deel van de activiteiten, met name de autohandel, wordt met contante betalingen afgewikkeld. Gelet ook op de omvang van het aantal auto's dat eiser in voorraad heeft gehad en het aantal inkopen in het jaar 2001, was een kasadministratie onmisbaar. Desalniettemin heeft eiser geen kasboek bijgehouden. Voorts ontbreken in de administratie, naar tussen partijen niet in geschil is, een aantal inkoop- en verkoopfacturen van de auto's.
4.5.
Door geen kasadministratie bij te houden en geen in- en verkoopfacturen te bewaren heeft eiser niet voldaan aan de administratieplicht als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Hetgeen eiser hiertegenover heeft gesteld kan hieraan geen afbreuk doen. De enkele stelling dat er met betrekking tot de autohandel een vastlegging was waaruit per auto het resultaat was bepaald en dat de gevraagde informatie is verstrekt, acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.6.
De rechtbank acht genoemde tekortkomingen in de administratie dermate ernstig dat de administratie als grondslag voor de winstberekening moet worden verworpen en dat ook om die reden de bewijslast wordt omgekeerd. Dit betekent dat de aanslagen worden gehandhaafd, tenzij eiser doet blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.7.
Dat de bewijslast is omgekeerd en verzwaard neemt niet weg dat de correcties moeten berusten op een redelijke schatting. De aanslag mag niet naar willekeur worden vastgesteld, maar dient te berusten op een redelijke schatting (vgl. Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38039, BNB 2003/203). Omtrent de vraag of eiser heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast en of sprake is van een redelijke schatting, overweegt de rechtbank als volgt.
Meer provisie verkoop vakantiewoningen (2000, 2001, 2002)
4.8.
Verweerder heeft verzocht om jaarrekeningen van G over de jaren 2000 tot en met 2002 en om overzichten van door G uitbetaalde provisies. Eiser heeft deze informatie niet verstrekt zodat het niet mogelijk is de volledigheid van de aangegeven provisies na te gaan. De ter zitting naar voren gebrachte stelling van eiser dat hij nimmer heeft beschikt over de jaarstukken van G acht de rechtbank onvoldoende. Het lag op de weg van eiser – gelet op het belang van deze stukken voor het onderhavige geschilpunt – de nodige inspanningen te betrachten deze stukken te achterhalen en rekenschap af te leggen waarom hij eventueel niet heeft kunnen voldoen aan deze inspanningsverplichting. Dat is niet gebeurd. Zowel in 2000 als in 2001 zijn omvangrijke bedragen op de Spaanse bankrekening van eiser gestort. Eiser heeft geen afdoende verklaring gegeven voor de herkomst van deze gelden. De enkele stelling van eiser dat op de rekening terugbetalingen van aanbetalingen in verband met de bemiddeling van vakantiehuizen hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. De vraag of de verstrekte overzichten van de Spaanse bankrekening volledig zijn, kan in het midden blijven omdat, zo wordt uitgegaan van volledigheid daarvan, hiermee niet de herkomst van de genoemde stortingen op de Spaanse bankrekening wordt aangetoond. Gelet op het een en ander is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft doen blijken dat de correctie onjuist is.
4.9.
Het betoog van eiser dat ten aanzien van de heer N een onderzoek van de Belastingdienst te R heeft plaatsgevonden en dat daarbij geen correcties als de onderhavige zijn toegepast, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel nu het onderzoek bij N een andere reikwijdte had. Zoals de Belastingdienst te PP heeft medegedeeld zijn ten aanzien van dhr. N andere aspecten onderzocht dan de verkoopcommissie. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen.
4.10.
De in 2.16 gegeven berekeningen van de in de onderhavige jaren extra in aanmerking te nemen provisie, berusten naar het oordeel van de rechtbank op een redelijke schatting. Met betrekking tot de schatting betreffende het jaar 2002 neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat eiser geen van de Spaanse bank afkomstig overzicht van de bankrekening heeft verstrekt en het geschatte bedrag laag is te noemen in verhouding tot de correcties 2000 en 2001.
Correcties wegens negatieve kas (2000, 2001)
4.11.
Ter verklaring van de door verweerder geconstateerde negatieve kas stelt eiser wederom dat de stortingen op de bankrekening zijn gedaan uit terugbetalingen vanaf 2000 van door eiser voorgeschoten aanbetalingen op vakantiewoningen. Om het alleenrecht te krijgen voor de verkoop van vakantiewoningen in Spanje heeft eiser, naar hij stelt, mede namens N en G aanbetalingen op de woningen in Spanje gefinancierd. Nadat de vakantiewoning was verkocht werden de voorgeschoten bedragen retour ontvangen. In 2000 betreft dit terugbetalingen van de familie ZZ ten bedrage van ƒ 20.000 en ƒ 95.000, aldus nog steeds eiser.
4.12.
Eiser heeft hiermee echter niet doen blijken dat de op de negatieve kassen gebaseerde correctie betreffende 2000 en 2001 onjuist is of ten onrechte is toegepast. Van de gestelde aanbetalingen en terugbetalingen zijn geen bewijsstukken, zoals bankafschriften of correspondentie (met o.a. ZZ), overgelegd. Voorts ontbreekt in de boekhouding van de onderneming een aanwijzing voor voorgeschoten aanbetalingen, terwijl het mede gelet op de gestelde omvang van die betalingen (ƒ 20.000 en ƒ 95.000) wel voor de hand zou liggen dienaangaande een balanspost in de boekhouding op te nemen.
4.13.
De bij het beroepschrift gevoegde schriftelijke verklaringen van O en N dat eiser in de onderhavige jaren investeringen heeft gedaan in Spaanse vakantiewoningen, acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Voorts legt eiser een koopovereenkomst tussen G en van ZZ over en een zelf gemaakt overzicht van betalingen “Dhr. ZZ en dhr. YY” betreffende 4 woningen (nrs. 17-18-19-20). Deze stukken doen evenmin blijken dat de kasstortingen in 2000 en 2001 voortvloeien uit voorgeschoten bedragen.
4.14.
De schatting van de verzwegen omzet op basis van de geconstateerde negatieve kassen, acht de rechtbank niet onredelijk. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder bij gebrek aan een kasboek een reconstructie daarvan heeft moeten maken. Door bij de schatting van de correctie geconstateerde negatieve kassen naar boven af te ronden heeft verweerder geen onredelijke schatting gemaakt van de verzwegen omzet. Gesteld noch gebleken is voorts dat, uitgaande van de juistheid van de hierboven besproken correctie ter zake van provisies, sprake is van dubbeltellingen in die zin dat de negatieve kassen daaruit kunnen worden verklaard.
Correctie omzet autohandel (2000, 2001, 2002)
4.15.
Met het betoog dat geen winst is behaald met de verkochte auto’s en dat de auto’s niet tot het ondernemingsvermogen behoren, heeft eiser niet voldaan aan de op hem rustende last te doen blijken dat de correctie omzet autohandel onjuist is. Eiser heeft zijn betoog niet onderbouwd met aan- en of verkoopfacturen, terwijl dat gelet op de op hem rustende bewijslast, wel op zijn weg lag.
4.16.
De voor de berekening van de omzetcorrectie geschatte aan- en/of verkoopprijzen van de genoemde auto’s acht de rechtbank niet onredelijk, ook niet gelet door eiser in dit verband genoemde in- en verkoopprijzen.
Kostenaftrek G (2000, 2001, 2002)
4.17.
Blijkens de samenwerkingsovereenkomst van 1 januari 1999 met G komen alle kosten (advertentie-reclame-beurskosten etc.) die in Nederland gemaakt dienen te worden om cliënten in Spanje te kunnen ontvangen voor rekening van handelsonderneming X. De kosten die in Spanje zijn gemaakt komen volgens de overeenkomst voor rekening van G Eiser stelt dat bankafschriften alsmede kostenfacturen dienaangaande tijdens de controle ter inzage zijn verstrekt. Verder zijn overzichten ter inzage verstrekt betreffende verrekening van kosten tussen eiser en N, waaruit zou moeten blijken dat eiser die kosten voor zijn rekening moest nemen.
4.18.
Hoewel eiser met hetgeen naar voren is gebracht niet heeft doen blijken dat kostenaftrek ten onrechte is gecorrigeerd, is de rechtbank van oordeel dat in het kader van een redelijke schatting ervan uit moet worden gegaan dat de helft van de op de facturen vermelde kosten voor rekening van eiser is gekomen en dat in zoverre kostenaftrek dient te worden gehonoreerd. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen eiser dienaangaande ter zitting heeft verklaard, namelijk dat in Nederland om de 14 dagen exposities werden georganiseerd die kosten met zich brachten en dat deze kosten voor rekening van eiser en N kwamen. De beroepen 2000, 2001 en 2002 slagen in zoverre. Het betoog van verweerder dat de facturen staan op naam van G S.L en met de hand zijn gewijzigd, dat om die reden ervan uit moet worden gegaan dat de kosten uitsluitend thuishoren bij G en voor eiser geen aftrek mogelijk is, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
4.19.
De onderhavige correctie bedraagt in 2000 een bedrag van € 6.254, in 2001 € 13.445 en in 2002 een bedrag van € 13.479. De helft hiervan wordt teruggenomen, zodat het belastbaar inkomen (uit werk en woning) in de onderhavige jaren wordt verminderd met de volgende bedragen: € 3.127 (2000), € 6.723 (2001) en € 6.740 (2002).
4.20.
De ter zitting naar voren gebrachte stelling van eiser dat in 2000 ten onrechte geen rekening is gehouden met het aandeel in het verlies (kosten) van G ten bedrage van € 17.066, is onvoldoende onderbouwd en brengt de rechtbank niet tot verdere aanpassing van de correctie betreffende het jaar 2000.
Huisvestingskosten (2002)
4.21.
Met betrekking tot correctie huisvestingskosten 2002 stelt eiser zich op het standpunt dat hij van zijn zoon, M. AX, bedrijfsruimte heeft gehuurd. De huur is volgens eiser per bank betaald. De bankstukken zouden tijdens de controle ter inzage zijn verstrekt. Het betreft het kantooradres van G (a-straat 1).
4.22.
Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat bankafschriften van de huurbetalingen niet aanwezig zijn. Nu dienaangaande voorts geen facturen zijn aangetroffen en evenmin een huurovereenkomst is overgelegd, heeft eiseres van deze kosten niet doen blijken. Overlegging van een brochure van G waaruit het betreffende kantooradres blijkt acht, de rechtbank onvoldoende ter voldoening van de op eiser rustende bewijslast. Het beroep faalt op dit punt.
Verkoopkosten (reis- en verblijfkosten) (2000 en 2001)
4.23.
Met betrekking tot de in aftrek gebrachte verkoopkosten heeft eiser niet doen blijken dat deze kosten in het kader van de onderneming zijn gemaakt. Hij heeft dienaangaande geen facturen of nota's verstrekt. De enkele stelling dat het gaat om betalingen aan Transavia voor tickets en dat deze tickets zijn geboekt en betaald via internet, acht de rechtbank onvoldoende. Van eiser, die ondernemer is, mag worden verwacht dat hij bescheiden bewaart die samenhangen met de onderneming, ook als het gaat om boekingen via internet. Nu hij dit niet heeft gedaan, dient dat voor zijn risico te blijven.
Autokosten (2000, 2001)
4.24.
Eiser heeft geen administratie bijgehouden van de gereden kilometers. Evenmin is een agenda bijgehouden. Toetsing van de zakelijkheid van de opgegeven kilometers is niet mogelijk. Met de stelling dat de autokosten zijn gebaseerd op een schatting van het aantal zakelijke kilometers van 15000 per jaar heeft eiser niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. De correctie is derhalve terecht toegepast.
4.25.
Gezien de aard en de omvang van de activiteiten van eiser acht verweerder het niet aannemelijk dat eiser 15.000 kilometer per jaar rijdt. De jaren 2000 en 2001 zijn om die reden gecorrigeerd met 10.000 km per jaar tegen ƒ 0,60 per km. De rechtbank is van oordeel dat deze correctie berust op een redelijke schatting.
Overige autokosten (2001, 2002)
4.26.
Met betrekking tot de overige autokosten heeft eiser evenmin voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Verweerder stelt dat facturen zijn aangetroffen die op een andere naam staan of waarop geen naam staat vermeld. De hiertegen ingebrachte stelling van eiser dat de kosten door hem zijn betaald, is onvoldoende om te doen blijken dat het door hemzelf gemaakte kosten betreft.
Telefoonkosten (2000, 2001)
4.27.
Tijdens het boekenonderzoek heeft verweerder de telefoonkosten berekend aan de hand van de facturen. Verweerder is bij die berekening uitgekomen op een lager bedrag dan de in de resultatenrekening opgevoerde kosten. Tevens dient er volgens verweerder rekening te worden gehouden met een privé-deel.
4.28.
Als bij deze berekening van verweerder een rekenfout is gemaakt ligt het op de weg van eiser die overtuigend aan te tonen. Dat heeft hij niet gedaan. Het overleggen van een enkel voorbeeld van specificaties van de telefoonnota’s acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Inkomsten ex artikel 12a Wet LB (2000, 2001, 2002)
4.29.
Artikel 12a Wet LB bepaalt – voor zover hier van belang - dat ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, het in een kalenderjaar genoten loon ten minste wordt gesteld op het in artikel 72, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) bedoelde bedrag aan premie-inkomen dat ten hoogste in aanmerking wordt genomen ƒ 84 000 (€ 38.118) dan wel, indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, gesteld op dat lagere loon.
4.30.
Eiser is directeur grootaandeelhouder van SH BV. SH BV heeft onder meer deelnemingen in Y B.V. en Z Holding B.V. De werkzaamheden worden verricht door eiser als bestuurder van de vennootschap. SH BV heeft een pensioenvoorziening in eigen beheer voor eiser. Jaarlijks wordt aan de voorziening gedoteerd. De grondslag voor deze dotatie is een salaris van ƒ 64.800 (€ 29.405).
Op de voet van art. 12a Wet LB heeft verweerder een gebruikelijk loon in aanmerking genomen. Aangezien eiser niet fulltime werkzaam is, heeft verweerder het gebruikelijk loon voor de jaren 2000, 2001 en 2002 gesteld op € 29.405, zijnde genoemde dotatiegrondslag voor de pensioenvoorziening.
4.31.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruikelijk loon als bedoeld in voormeld artikel 12a Wet LB lager is dan het door verweerder in aanmerking genomen bedrag. Uit de jaarstukken van SH BV 2000 volgt dat in dat jaar activiteiten hebben plaatsgevonden. De verlies- en winstrekening van dat jaar vermeldt aanzienlijke opbrengsten betreffende onroerend goed transacties en diverse algemene kosten en aankoopkosten. De opbrengst onroerend goed transacties in de jaarrekening 2000 (ƒ 100.789) betreft volgens eiser de boekwinst van een verkocht pand in januari 2000. In de BV werd voorts een vakantiewoning verhuurd en de participaties in de onroerend goed BV’s hadden volgens eiser betrekking op verhuur. Volgens het rapport van het boekenonderzoek koopt en verkoopt de vennootschap voorts regelmatig onroerend goed en zijn daarnaast in 2000 en 2001 enkele auto's ingekocht en verkocht. Het ontvangen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eiser kennelijk – evenmin als de overige hierboven besproken ondernemingsactiviteiten - niet ervan weerhouden actief te blijven voor SH BV. De stelling van eiser dat er in de onderhavige jaren nauwelijks werkzaamheden zijn geweest voor de B.V. of haar deelnemingen, volgt de rechtbank niet.
Vergrijpboetes en redelijke termijn
4.32.
Voor de jaren 2000 en 2001 is een vergrijpboete van 25% opgelegd over de niet in aanmerking genomen kosten G en de niet in aftrek toegelaten telefoonkosten. Voorts is een vergrijpboete van 50% opgelegd over de omzetcorrectie uit negatieve kas, de correctie omzet autohandel en de extra in aanmerking genomen omzetprovisie vakantiewoningen.
4.33.
Het ten onrechte in aftrek brengen van kosten G en telefoonkosten is naar het oordeel van de rechtbank te wijten aan grove schuld van eiser. Eiser, die zelf de administratie van de onderneming verzorgt, heeft deze aftrekposten ten onrechte doen opvoeren tot de aangegeven bedragen.
4.33.1.
De boete wordt verminderd voor zover de kosten G alsnog zijn geaccepteerd. Voor het resterende deel van de correctie blijft de boete evenwel in stand. Met het opvoeren van kosten op basis van facturen die op naam van G staan heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank dermate onzorgvuldig gehandeld dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat de primitieve aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
4.33.2.
De opgevoerde telefoonkosten worden niet volledig gedekt door facturen. Eiser heeft voorts geen rekening gehouden met een privé-deel in de opgevoerde kosten. Volgens de resultatenrekening bedragen de telefoonkosten ƒ 4.800 (2000) en ƒ 4.897 (2001). De correctie telefoonkosten bedraagt ƒ 2.595 (2000) en ƒ 960 (2001). De ten onrechte opgevoerde telefoonkosten zijn in absolute en relatieve zin omvangrijk te noemen. De rechtbank acht ook op dit punt bewezen dat het aan grove schuld van eiser is te wijten dat de primitieve aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
4.34.
De administratieve gebreken (geen kasboek, onverklaarde stortingen en ontbrekende in- en verkoopfacturen van een aantal auto’s) en het daaruit afgeleide vermoeden dat omzet niet is verantwoord, rechtvaardigen in beginsel een boete van 50%. Eiser heeft, hoewel daarom meerdere malen is verzocht, geen afdoende verklaring gegeven voor de ontbrekende informatie. De rechtbank acht aannemelijk dat omzet is verzwegen en dat het aan opzet van eiser is te wijten dat de primitieve aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld (2000 en 2001). De rechtbank acht voorts bewezen dat met deze omzetverzwijging het aan opzet van eiser is te wijten dat de aangifte IB/PVV 2002 onjuist is gedaan.
4.35.
De rechtbank acht het bedrag van de boetes, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval, uit een oogpunt van normhandhaving passend en geboden.
Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzwegen omzet in zowel relatieve als absolute zin aanzienlijk is. Ingevolge het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst hanteert de belastingdienst als uitgangspunt dat de boete bij grove schuld 25% en bij opzet 50% van de te weinig geheven belasting beloopt, tenzij bijzondere omstandigheden tot afwijking van dit uitgangspunt nopen. Door een boete van 25 respectievelijk 50 percent te berekenen over de genoemde correcties heeft verweerder in overeenstemming gehandeld met deze richtlijn.
4.36.
Bij de beoordeling van de vraag of de boete passend en geboden is dient te worden gelet op alle omstandigheden van het geval. De belasting waarop het vergrijp betrekking heeft vormt de grondslag voor de boete. Dat bij de beoordeling van een vergrijpboete ervan wordt uitgegaan dat de feitelijk geheven belasting de verschuldigde belasting is, óók als de hoogte daarvan is komen vast te staan met toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast, ontslaat de rechter niet van zijn verplichting om te beoordelen of een opgelegde vergrijpboete gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie is voor het vergrijp dat is begaan. Tot de hierbij in aanmerking te nemen omstandigheden behoort de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan, waaronder ook valt de omstandigheid dat hiertoe de zogenoemde omkering van de bewijslast is toegepast (vgl. Hoge Raad, 18 januari 2008, 41832, BNB 2008/165).
4.37.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de verschuldigde belasting en daarmee de hoogte van de boetes met omkering van de bewijslast is vastgesteld, aanleiding de boetes voor zover die betrekking hebben op de omzetcorrecties te verminderen van 50% tot op 40%. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet kan worden uitgesloten dat de daartoe gemaakte schattingen – hoewel binnen redelijke marges en dus aanvaardbaar – aan de hoge kant zijn. Met betrekking tot de omstandigheid dat de weigering kostenaftrek is komen vast te staan met omkering van de bewijslast ziet de rechtbank geen reden tot een dergelijke matiging.
4.38.
Sinds kennisgeving van de vergrijpboetes op 23 september 2005 is bijna vier jaar verstreken. Nu uit de gedingstukken niet blijkt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een zo lange duur van de behandeling van de beroepen rechtvaardigen, heeft de behandeling niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1, EVRM (vgl. HR 22 april 2005, nr. 37984, BNB 2005/337 en HR 17 juni 2005, nr. 38960, BNB 2005/338). De vele geschilpunten vormen op zichzelf bezien onvoldoende reden om bijzondere omstandigheden aanwezig te achten. Verweerder heeft ter zitting ook aangegeven zich op dit punt te conformeren aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank zal de opgelegde boetes verminderen met een bedrag gelijk aan 10 percent van de boetebedragen. Voorzover de boetes 40% bedragen leidt dit tot een boetepercentage van 36%. Voor zover de boetes 25% bedragen leidt dit tot een boetepercentage van 22,5%.
IB/PVV en WAZ 2003 en verzuimboete
4.39.
Met betrekking tot de IB/PVV en de WAZ 2003 concludeert verweerder nader tot ontvankelijkheid van de beroepen nadat de motivering van de beroepen op 7 januari 2009 naar hem is doorgestuurd.
4.40.
Eiser heeft met de alsnog ingediende aangifte niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast te doen blijken dat de aanslagen niet tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Voorts is in de aangifte IB/PVV 2003 een deel van de winst uit de onderneming toegerekend aan de echtgenote van eiser. Zoals hiervoor vastgesteld dient de winst volledig aan eiser te worden toegerekend. De schatting van het belastbaar inkomen uit werk en woning van het jaar 2003 op een bedrag van € 80.000, acht de rechtbank niet onredelijk. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het belastbaar inkomen (uit werk en woning) van de jaren daarvoor (2000, 2001 en 2002), na de correcties zoals die thans zijn komen vast te staan, op hogere bedragen is vastgesteld. De beroepen betreffende de aanslagen IB/PVV en WAZ 2003 zijn derhalve ongegrond.
4.41.
Tegen de bij de aanslag IB/PVV 2003 opgelegde verzuimboete zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Sedert de oplegging van de verzuimboete op 29 september 2006 zijn bijna drie jaar verstreken. Nu uit de gedingstukken niet blijkt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een zo lange duur van de behandeling van de zaak rechtvaardigen, heeft de behandeling van de zaak niet plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1, EVRM (vgl. HR 22 april 2005, nr. 37984, BNB 2005/337 en HR 17 juni 2005, nr. 38960, BNB 2005/338). De vele geschilpunten vormen op zichzelf bezien onvoldoende reden om zulke bijzondere omstandigheden aanwezig te achten.
De rechtbank zal de opgelegde verzuimboete verminderen met een bedrag gelijk aan 10 percent van het bedrag van de verzuimboete ad € 1134, tot een bedrag van € 1020.
Slotsom
4.42.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen gegrond te worden verklaard, met uitzondering van de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV en WAZ betreffende 2003. De aanslagen IB/PVV en WAZ betreffende 2003 blijven gehandhaafd.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van de beroepen redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal de beroepen op de voet van het bepaalde in artikel 3 van genoemd besluit behandelen als samenhangende zaken, zodat deze proceskostenvergoeding voor alle beroepen tezamen eenmaal wordt toegekend. Op de voet van onderdeel C2 van de bijlage behorende bij genoemd besluit heeft de rechtbank een factor van 1,5 in aanmerking genomen, aangezien er sprake is van 5 samenhangende zaken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen gegrond, met uitzondering van de beroepen inzake de aanslagen IB/PVV en WAZ betreffende het jaar 2003;
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- -
vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2000 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 202.960 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 266.394 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
vermindert de definitieve aanslag IB/PVV 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 91.043 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
handhaaft de definitieve aanslagen IB/PVV 2003 en WAZ 2003;
- -
vermindert de vergrijpboete 2000 tot 36% voor zover het de omzetcorrecties van dat jaar betreft en 22,5% voor zover het de geweigerde kostenaftrek van dat jaar betreft en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
vermindert de vergrijpboete 2001 tot 36% voor zover het de omzetcorrecties betreft en 22,5% voor zover het de geweigerde kostenaftrek betreft en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
vermindert de vergrijpboete 2002 tot 36% en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
vermindert de verzuimboete 2003 tot € 1020 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te vergoeden;
- -
gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 29 september 2009 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.A. Fase, voorzitter, mr. J.M. van Kempen en mr. S.C.W. Douma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Schaapherder, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.