FED 2000/434
Premievervangende belasting voor gemoedsbezwaarden maakt geen inbreuk op art. 9 EVRM of art. 18 IVBPR
HR 26-04-2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5617, m.nt. M.W.C. Feteris
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26 april 2000
- Magistraten
Korthals Altes; Zuurmond; Pos; Beukenhorst; Monné
- Zaaknummer
33 799
- Noot
M.W.C. Feteris
- LJN
AA5617
- JCDI
JCDI:ADS229583:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Fiscaal bestuursrecht (V)
Internationaal belastingrecht (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemene rechtsbeginselen en abbb
Inkomstenbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Premieheffing (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2000:AA5617, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑04‑2000
- Wetingang
Art. 9 eerste lid en art. 14 EVRM;art. 18 eerste lid en art. 26 IVBPR; art. 20 en 21 WFV; art. 46, eerste lid, letter b en tweede lid Wet IB 1964; art.10 Uitvoeringsregeling IB; Algemeen: gewetensbezwaren
Essentie
Premievervangende belasting voor gemoedsbezwaarden maakt geen inbreuk op art. 9 EVRM of art. 18 IVBPR
Samenvatting
De regeling over premievervangende belasting voor gemoedsbezwaarden in de art. 20 en 21 WFV heeft geen betrekking op het tot uiting brengen van godsdienst of overtuiging, en vormt daarom geen inbreuk op art. 9 EVRM of art. 18 IVBPR.
Dat gemoedsbezwaarden geen mogelijkheid hebben om geheel buiten de volksverzekeringen te blijven is niet discriminerend. Het discriminatieverbod van art. 26 IVBPR verzet zich er evenmin tegen dat gewetensbezwaarden slechts forfaitaire bedragen wetens kosten van levensonderhoud van hun kinderen kunnen aftrekken, net als belastingplichtige ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.