Hof Leeuwarden, 02-07-2010, nr. 09/00092
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN0390
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
02-07-2010
- Zaaknummer
09/00092
- LJN
BN0390
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN0390, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 02‑07‑2010; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ1051, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Belastingblad 2010/1543 met annotatie van Chr.J.M. Noordermeer-Van Loo
NTFR 2010/1923 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 02‑07‑2010
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of gedeelten van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, in welk geval de waarde van die gedeelten bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de aanslag ozb gebruikersbelasting buiten aanmerking moet worden gelaten. In casu betreft het de eigen kamers met badkamer en de huiskamers met keuken.
GERECHTSHOF LEEUWARDEN
kenmerk: 09/00092
uitspraakdatum: 2 juli 2010
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Gaasterlân-Sleat,
de heffingsambtenaar
tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 08/1849 van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) van 18 juni 2009, in het geding tussen
Stichting X, statutair gevestigd te Z,
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 maart 2008 aan belanghebbende voor het jaar 2008 een aanslag onroerende zaakbelastingen (hierna: ozb) opgelegd. Het betreft de gebruikersbelasting voor de onroerende zaak gelegen aan de a-straat 43-49 te L (hierna: de onroerende zaak). De aanslag ten bedrage van € 3.613 is berekend naar een heffingsgrondslag van € 2.367.000.
1.2. Het tegen deze aanslag ingediende bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 15 juli 2007 ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft bij de bestreden uitspraak van 18 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, het beroep gegrond verklaard en de aanslag ozb gebruikersbelasting verminderd tot een aanslag berekend naar een heffingsmaatstaf van € 1.088.820. Verder heeft de rechtbank een proceskostenveroordeling uitgesproken en vergoeding van het griffierecht gelast. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank.
1.4. Tegen deze uitspraak heeft de heffingsambtenaar hoger beroep ingesteld. Het pro forma beroepschrift (met bijlage) is bij het hof ingekomen op 21 juli 2009. Op 27 augustus 2009 heeft het hof de gronden van het beroep (met bijlagen) ontvangen. Belanghebbende heeft op 29 september 2009 een verweerschrift ingediend.
1.5. Ter zitting van 13 april 2010 heeft het hof het hoger beroep behandeld. Op de zitting zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde de heer mr. A, alsmede namens de heffingsambtenaar de heer B en mevrouw C. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.6. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. Feiten
Met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank, de gedingstukken in hoger beroep en het verhandelde ter zitting stelt het hof de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit vier verpleegwoningen. In elke woning wonen acht cliënten met geheugen- en/of gedragsproblemen. Elke cliënt beschikt over een eigen kamer met badkamer. In de eigen kamer mogen cliënten eigen meubilair plaatsen. Iedere woning heeft daarnaast een gemeenschappelijke huiskamer met een eigen keuken. In de keuken wordt elke dag door de medewerkers in samenwerking met de cliënten gekookt. Ook beschikt iedere woning over algemene serviceruimtes zoals bergingen en/of spreekkamers.
2.2. De vier woningen zijn aan elkaar geschakeld (onderling verbonden) en hebben een verbinding met het woonzorgcentrum D. Hierdoor is het mogelijk dat de cliënten die gebruik maken van de woningen ook gebruik maken van de faciliteiten van D (bijvoorbeeld de bibliotheek). Ook kunnen de cliënten deelnemen aan de activiteiten die in D worden georganiseerd (bijvoorbeeld bingo, zangmiddagen en bijbelmiddagen).
2.3. De eigen kamers van de cliënten zijn van binnenuit met een knop afsluitbaar. Het personeel kan de kamers echter te allen tijde betreden. De toegangsdeuren van de vier woningen zijn elektronisch beveiligd zodat de cliënten de woningen niet zelfstandig kunnen verlaten.
2.4. De cliënten zijn niet in staat zelfstandig hun leven te leiden; zij hebben een beschermde woonomgeving nodig. De ondersteuningsbehoefte kan per cliënt verschillen.
2.5. Het aandeel van de eigen kamers met badkamer en de gemeenschappelijke huiskamers met keuken in de heffingsgrondslag bedraagt € 1.278.180, zijnde 54% van de WOZ-waarde.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of gedeelten van de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden, in welk geval de waarde van die gedeelten bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de aanslag ozb gebruikersbelasting buiten aanmerking moet worden gelaten. In casu betreft het de eigen kamers met badkamer en de huiskamers met keuken.
3.2. De heffingsambtenaar beantwoordt voormelde vraag ontkennend en belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend. Tussen partijen is niet in geschil dat de onroerende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a van de Gemeentewet. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de heffingsgrondslag € 1.088.820 bedraagt ingeval het gelijk aan de zijde van belanghebbende is.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 3 van de Verordening onroerendezaakbelastingen 2008 (hierna: de Verordening) is de heffingsmaatstaf de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het desbetreffende kalenderjaar. In afwijking hiervan wordt volgens het derde lid van voormeld artikel (verbeterd gelezen) bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikers-belasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
4.2. Met voormeld artikel 3 van de Verordening heeft de gemeenteraad, gelijk de rechtbank heeft overwogen, uitvoering gegeven aan artikel 220e van de Gemeentewet. De strekking van dit artikel brengt met zich dat voor wonen in bedrijfspanden geen gebruikersdeel ozb wordt betaald. Dit geldt naar het oordeel van het hof ook voor de onderhavige onroerende zaak (de vier verpleegwoningen) voor zover delen daarvan in hoofdzaak tot woning dienen of in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden (vergelijk HR 16 november 2007, nr. 40 847, BNB 2008/24). Ter zake van de in geschil zijnde delen van de onroerende zaak dient derhalve te worden vastgesteld of deze in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden; de feitelijke functie, het gebruik, van de delen is daarbij beslissend. Daarbij geldt niet het vereiste dat het moet gaan om zelfstandige gedeelten als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken.
4.3. Naar het oordeel van het hof dienen de kamers met badkamer en de huiskamers met keuken op zichzelf beschouwd in hoofdzaak tot woning/woondeel dan wel zijn zij in hoofdzaak dienstbaar aan woondoeleinden. Voor de onderbouwing van dit oordeel verwijst het hof naar rechtsoverweging 3.4 van de uitspraak van de rechtbank, welke overweging het hof tot de zijne maakt. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die een ander oordeel rechtvaardigen.
4.4. De heffingsambtenaar stelt dat door het ontbreken van basisvoorzieningen bij de kamers (kookgelegenheid en beperkte afsluitbaarheid) de woonfunctie niet overheerst. Verder stelt de heffingsambtenaar dat nu sprake is van een verpleeghuis (verpleegwoningen) het verblijf van de cliënten op de kamers plaatsvindt in het kader van verpleging en niet het kenmerk draagt van 'wonen'. Deze stellingen kunnen naar het oordeel van het hof niet worden gevolgd omdat hiermee wordt voorbijgegaan aan het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 16 november 2007. In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat in het verpleeghuis het wonen is gecombineerd met een andere functie die in wezen - voor het verpleeghuis als geheel beschouwd - de hoofdfunctie vormt, niet uitsluit dat delen van de onroerende zaak op zichzelf beschouwd tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden in de zin van artikel 220f, tweede lid, Gemeentewet (tekst 2001). Hieruit volgt dat onzelfstandige gedeelten van een verpleeghuis dus tot woning kunnen dienen dan wel dienstbaar kunnen zijn aan woondoeleinden. Niet valt in te zien waarom dit voor de toepassing van artikel 220e van de Gemeentewet anders zou zijn. De omstandigheid dat in laatstgenoemd artikel gesproken wordt van 'gedeelten van de onroerende zaak' maakt vorenstaande niet anders. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.1 tot en met 5.5 van de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad van 4 februari 2010, LJN BL5650, is het hof van oordeel dat ook onzelfstandige delen van een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden voor de vermindering van de heffingsmaatstaf in aanmerking kunnen worden genomen.
4.5. Hetgeen hiervoor is overwogen betekent dat het hoger beroep van de heffingsambtenaar ongegrond is en dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de uitspraak van de rechtbank bevestigd dient te worden (zie 1.3 en 3.2). Van de heffingsambtenaar zal een griffierecht worden geheven.
5. Proceskosten
Het hof acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hof berekent deze kosten in hoger beroep op € 644 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
6. Beslissing
Het gerechtshof
bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep ten bedrage van € 644; en
verstaat dat van de heffingsambtenaar overeenkomstig het bepaalde in artikel 27l, lid 3, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een griffierecht van € 448 zal worden geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J. Huiskes, voorzitter, mr. G.M. van der Meer en mr. F.J.W. Drion, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2010.
Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op 7 juli 2010
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden g enomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.