HR, 08-01-1997, nr. 31 902
ECLI:NL:HR:1997:AA3187
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-01-1997
- Zaaknummer
31 902
- LJN
AA3187
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA3187, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑01‑1997; (Cassatie)
- Wetingang
art. 226 (oud) Gemeentewet
- Vindplaatsen
Belastingblad 1997/173 met annotatie van M.R.P. de Bruin
BNB 1997/69 met annotatie van G.J. van Leijenhorst
FED 1997/177 met annotatie van R.J. KOOPMAN
WFR 1997/86, 3
V-N 1997/594, 20 met annotatie van Redactie
Uitspraak 08‑01‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de Chef van de afdeling belastingen en verzekeringen van de gemeente Purerend tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 oktober 1995 betreffende na te melden aan X te Z opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Purmerend.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is ter zake van het parkeren op 23 februari 1994 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Purmerend opgelegd ten bedrage van ƒ 58,--, bestaande uit ƒ 1,-- aan enkelvoudige belasting en ƒ 57,-- aan kosten terzake van het opleggen van die aanslag. De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van Chef van de afdeling belastingen en verzekeringen van de gemeente Purmerend gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Chef in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak en de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Chef heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat belanghebbende op 23 februari 1994 een auto heeft geparkeerd op een plaats waar zij ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen Purmerend 1993 parkeerbelasting verschuldigd was. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat zij de in artikel 1, aanhef en onderdeel a van die Verordening bedoelde belasting heeft voldaan. 3.2. De Chef bestrijdt dit oordeel, maar tevergeefs, want het kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden onderzocht. De klacht dat het Hof onvoldoende waarde heeft gehecht aan het door de Chef overgelegde op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de parkeercontroleur miskent dat de keuze en waardering van de bewijsmiddelen aan het Hof is voorbehouden.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 8 januari 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Chef wordt ter zake van het beroep in cassatie een griffierecht geheven van ƒ 75,-- onder verrekening met het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,--. Het teveel betaalde bedrag van ƒ 75,-- dient door de griffier van de Hoge Raad aan de Chef te worden terugbetaald.