HR, 29-04-1998, nr. 32 535
ECLI:NL:HR:1998:ZC7051
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-04-1998
- Zaaknummer
32 535
- LJN
ZC7051
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:ZC7051, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑04‑1998; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1997:23
ECLI:NL:PHR:1997:23, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 07‑10‑1997
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1998:ZC7051
Nadere conclusie: ECLI:NL:PHR:1997:24
- Wetingang
art. 235 Gemeentewet
- Vindplaatsen
BNB 1998/234 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
FED 1998/592 met annotatie van Y. POSTEMA-VAN DER KOOGH
WFR 1998/737, 1
V-N 1998/25.29 met annotatie van Redactie
Uitspraak 29‑04‑1998
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting; art. 235, lid 4, Gemeentewet; beschikking wielklem; heeft het verwijderen van een wielklem ruim 90 minuten na betaling van de naheffingsaanslag en de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem tot gevolg dat de beschikking wielklem moet worden vernietigd?
Hoge Raad der Nederlanden
d e r d e k a m e r
Nr. 32.535
29 april 1998
PdM
ARREST
gewezen op het beroep in cassatie van de Directeur Gemeentebelastingen van de gemeente [Z] tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 juni 1996 betreffende na te melden aan te [Z] opgelegde beschikking kosten wielklem van de gemeente [Z].
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is door de Directeur van de dienst Parkeerbeheer van de gemeente [Z] bij beschikking van 17 februari 1995 een bedrag van f 60,-- in rekening gebracht terzake van de kosten van het aanbrengen en verwijderen van een wielklem. Deze beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Directeur van de dienst Parkeerbeheer van de gemeente [Z] gehandhaafd.
Belanghebbende is van de uitspraak van deze Directeur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak en de beschikking kosten wielklem vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Directeur Gemeentebelastingen van de gemeente [Z] (hierna: de Directeur) heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Ilsink heeft op 7 oktober 1997 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat de auto van belanghebbende op de datum van de beschikking in de Gemeente geparkeerd stond zonder dat de ter plaatse verschuldigde parkeerbelasting was voldaan, dat belanghebbende om 18.37 uur het bedrag van de verschuldigde belasting, van de terzake opgelegde naheffingsaanslag en van de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de in dat verband aangelegde wielklem heeft betaald en dat de wielklem om 20.10 uur door of vanwege de gemeente is verwijderd. De Gemeente had een bedrijf in [Z] gecontracteerd om, indien de dienst Parkeerbeheer zelf het ontklemmen niet kon verzorgen, wielklemmen te verwijderen. Dat bedrijf moest telkens vanuit [Z] opgeroepen worden.
3.2. Voor het Hof hebben partijen gestreden over de vraag of de verwijdering van de wielklem ruim 90 minuten na betaling van de naheffingsaanslag en de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem, tot gevolg heeft dat de beschikking wielklem moet worden vernietigd. Het Hof heeft geoordeeld dat de Gemeente de wielklem niet zo spoedig mogelijk heeft verwijderd en heeft op grond daarvan de beschikking kosten wielklem vernietigd.
3.3. Middel II bestrijdt de juistheid van deze vernietiging met het betoog dat de wetgever niet heeft voorzien in een teruggaafmogelijkheid voor gevallen waarin de beschikking kosten wielklem materieel juist is, maar de wielklem niet zo spoedig mogelijk is verwijderd, en dat in dergelijke gevallen voor de belastingplichtige slechts de mogelijkheid van een civielrechtelijke vordering wegens onrechtmatige daad openstaat. Dit betoog ziet eraan voorbij dat ook al is een beschikking in overeenstemming met de voorschriften van de Gemeentewet en een daarop gebaseerde verordening, zij bij de belastingrechter toch kan worden bestreden op de grond dat bij het nemen daarvan is gehandeld in strijd met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Middel II faalt derhalve.
3.4. Middel I richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de Gemeente de wielklem niet zo spoedig mogelijk heeft verwijderd. Voor dit punt is van belang dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van (een voorloper van) genoemd artikel 235, lid 4, zoals weergegeven in de bijlage bij de Conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2 tot en met 1.6, blijkt dat de wetgever ervan is uitgegaan dat de gemeenten hun organisatie zodanig zouden inrichten dat verwijdering van de wielklem binnen een redelijke termijn mogelijk zou zijn en dat die termijn in de praktijk één uur zou zijn.
3.5. Gelet op deze wetsgeschiedenis mag ervan worden uitgegaan en moet ook worden verlangd dat gemeenten inmiddels hun organisatie zodanig hebben ingericht dat onder normale omstandigheden de wielklem binnen de nog aanvaardbaar geachte tijd van één uur na het betalen van de kosten verwijderd kan worden, zodat behoort te worden afgezien van het toepassen van de wielklem dan wel van het geven van een beschikking tot het verhaal van de kosten daarvan indien op het desbetreffende tijdstip reeds is te voorzien dat het verwijderen niet tijdig zal kunnen geschieden. Anders zou de gemeente immers handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en zou er op die grond aanleiding zijn voor vernietiging van de beschikking.
3.6. Voor gevallen waarin de wielklem binnen één uur na betaling van de kosten is verwijderd, brengt het voorgaande met zich dat het tijdsverloop tussen de betaling van de kosten en de verwijdering van de wielklem geen grond oplevert voor vernietiging van de beschikking, ook niet indien eerdere verwijdering mogelijk zou zijn geweest maar een aan de gemeente toe te rekenen oorzaak tot vertraging heeft geleid.
3.7. Anderzijds heeft te gelden dat, indien meer dan één uur is verstreken na de betaling van de kosten, grond bestaat voor vernietiging van de beschikking, tenzij de gemeente stelt en aannemelijk maakt dat de vertraging het gevolg is van bijzondere omstandigheden die ten tijde van het aanbrengen van de wielklem en ten tijde van het geven van de beschikking bij de daarmee belaste personeelsleden niet bekend waren noch bekend behoefden te zijn.
3.8. In dit geval is de termijn van één uur ruimschoots overschreden. Uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding blijkt niet dat bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld zijn aangevoerd, zodat het Hof de beschikking terecht heeft vernietigd. Middel I kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van één van beide partijen in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 29 april 1998 vastgesteld door de raadsheer Wildeboer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Barendse, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Van de Directeur Gemeentebelastingen van de gemeente [Z] wordt terzake van dit beroepschrift in cassatie een recht geheven van f 315,--.
Conclusie 07‑10‑1997
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting; art. 235, lid 4, Gemeentewet; beschikking wielklem; heeft het verwijderen van een wielklem ruim 90 minuten na betaling van de naheffingsaanslag en de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem tot gevolg dat de beschikking wielklem moet worden vernietigd?
Nr. 32.535
Derde Kamer B
Beschikking kosten wielklem
Parket, 7 oktober 1997
Mr Ilsink
Conclusie inzake:
de Directeur van de dienst Parkeerbeheer van de gemeente [Z]
tegen
[X]
Edelhoogachtbaar College,
1. Feiten en geschil
1.1. Ter zake van het, zonder daarvoor de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, parkeren van een auto op 17 februari 1995 om 17.34 uur in de [a-straat] nabij huisnummer 26 te [Z], is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd en is een wielklem aan zijn auto aangebracht. Belanghebbende heeft de verschuldigde belasting, de kosten van de naheffingsaanslag en de kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem op de desbetreffende dag om 18.37 uur betaald bij een betaalkantoor van de dienst Parkeerbeheer. De wielklem is die dag om 20.10 uur door of vanwege de dienst Parkeerbeheer verwijderd.
1.2. Tegen de beschikking kosten wielklem ten bedrage van f 60,00 heeft belanghebbende bij brief van 19 februari 1995 bezwaar gemaakt. De Directeur van de dienst Parkeerbeheer (hierna: de Directeur) heeft bij uitspraak van 11 april 1995 die beschikking gehandhaafd.
1.3. Het Hof heeft bij uitspraak van 21 juni 1996, nr. P95/16241., die beschikking kosten wielklem vernietigd. Daartoe heeft het overwogen:
''(rov. 5.3.) De gemeente heeft een bedrijf in [Z] gecontracteerd om, indien de dienst Parkeerbeheer zelf het ontklemmen niet kon verzorgen, wielklemmen van auto's te verwijderen. Dat bedrijf moest telkens vanuit [Z] opgeroepen worden. Het Hof acht, behoudens bijzondere omstandigheden die niet in de risicosfeer van de gemeente liggen, één uur en drieëndertig minuten geen redelijke termijn voor verwijdering van een wielklem. Deze onredelijk lange termijn was het gevolg van de inrichting van de organisatie van de gemeente, te weten het bij overeenkomst overdragen van een gemeentelijk taak aan een particulier bedrijf dat excentrisch gelegen was. Oorzaken van de onredelijke lange termijn die niet voor rekening van de gemeente komen, zijn gesteld noch gebleken. (...) Het hof oordeelt dan ook dat de gemeente de wielklem niet zo spoedig mogelijk heeft verwijderd. (rov. 5.4) (...) Indien de gemeente het kader van de verleende bevoegdheid tot klemmen te buiten gaat door de klem niet zo spoedig mogelijk te verwijderen, moet worden aangenomen dat het geklemd houden van het voertuig is geschied in strijd met de wettelijke regeling. De consequentie daarvan is dat de kosten van het klemmen niet aan de belastingschuldige in rekening kunnen worden gebracht.''
1.4. Het beroep in cassatie is tegen deze uitspraak gericht. Het is tijdig en op juiste wijze ingesteld door de Directeur en bevat twee middelen van cassatie. In middel I, gericht tegen rov. 5.3, wordt betoogd dat het Hof op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat de gemeente de wielklem, aangebracht aan belanghebbendes auto, niet zo spoedig mogelijk heeft verwijderd. In middel II, gericht tegen rov. 5.4, wordt betoogd dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de kosten van het klemmen niet aan belanghebbende in rekening gebracht kunnen worden.
1.5. Bij Uw Raad is onder het nr. 32.533 een vergelijkbare zaak aanhangig, waarin ik afzonderlijk zal concluderen.
2. Beoordeling van de middelen
2.1. Gelet op het feit dat ontklemming in deze zaak niet binnen een uur na de betaling van de belasting en de kosten heeft plaatsgevonden, is gezien hetgeen onder § 2.6 van de bijlage bij de conclusies nrs. 32.533 en 32.535 is vermeld in het onderhavige geval aan de orde dat de Directeur aannemelijk maakt dat hij zijn organisatie op zodanige wijze heeft ingericht dat een aangebrachte wielklem - normaal gesproken - daadwerkelijk zo spoedig mogelijk - binnen een uur dus - na de betaling kan worden verwijderd. In hetgeen het Hof onder rov. 5.3, heeft overwogen ligt besloten dat het Hof de Directeur in dat bewijs niet geslaagd heeft geacht. Gelet op hetgeen in § 2.8 van de bijlage bij deze conclusie is vermeld, betekent dit dat de kosten van het klemmen ten onrechte aan belanghebbende in rekening zijn gebracht.
2.2. Middel I bestrijdt 's Hofs oordeel dat de wielklem niet zo spoedig mogelijk is verwijderd. Het middel faalt aangezien 's Hofs oordeel niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en - bezien in het licht van het geen partijen voor het Hof over en weer hebben aangevoerd - evenmin onbegrijpelijk is. Middel II bestrijdt 's Hofs oordeel dat aan belanghebbende ten onrechte de kosten voor het aanbrengen en verwijderen van de wielklem in rekening zijn gebracht, evenwel tevergeefs aangezien 's Hofs oordeel juist is.
3. Conclusie
De middelen ongegrond bevindend concludeer ik tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑10‑1997