HR, 26-08-1998, nr. 33 930
ECLI:NL:HR:1998:AA2559
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-08-1998
- Zaaknummer
33 930
- LJN
AA2559
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2559, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑08‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 1998/50.16 met annotatie van Redactie
Uitspraak 26‑08‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 14 november 1997 betreffende de hem voor het jaar 1992 opge legde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opge legd naar een belastbaar inkomen van nihil, onder vermeerdering van de belasting met desinvesteringsbetalingen ten bedrage van f 21.074,--. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uit spraak van de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep geko men bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd en heeft bepaald dat de in de aanslag te begrijpen desinvesteringsbetaling wordt vastgesteld op f 10.537,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen ´s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoog schrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen van cassatie De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechter lijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikke ling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 26 augustus 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen, als voorzitter en de raadsheren Van Brunschot en Meij in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en in het openbaar uitgesproken.