FED 2001/341
Prejudiciële vragen inzake de vraag of het recht van vestiging zich verzet tegen de kostenaftrekbeperking opgenomen in art. 13, eerste lid Wet Vpb. 1969
HR 11-04-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB0990, m.nt. D.M. Weber
- Instantie
Hoge Raad (Belastingkamer)
- Datum
11 april 2001
- Magistraten
Lourens; R.J.J. Jansen; Zuurmond; van Brunschot; Van Vliet,; Wattel
- Zaaknummer
35729
- Noot
D.M. Weber
- LJN
AB0990
- JCDI
JCDI:ADS234007:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB0990, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑04‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB0990, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2001
- Wetingang
Art. 13, eerste lid Wet Vpb. 1969; art. 43 EG; art. 48 EG
Essentie
Prejudiciële vragen inzake de vraag of het recht van vestiging zich verzet tegen de kostenaftrekbeperking opgenomen in art. 13, eerste lid Wet Vpb. 1969
Samenvatting
Belanghebbende, een in Nederland gevestigde besloten vennootschap, is houdster van diverse binnenlandse en buitenlandse deelnemingen, de laatste gevestigd zowel in als buiten de Europese Gemeenschap. Haar activiteiten bestaan uit houdster-, financierings- en licentie/royaltyactiviteiten. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende tot een bedrag van f 3 969 339 aan kosten gemaakt in verband met (de financiering van) haar deelnemingen in buiten Nederland maar binnen de Europese Gemeenschap gevestigde vennootschappen. Belanghebbende wil deze kosten in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.