HR, 10-02-1999, nr. 33 973
ECLI:NL:HR:1999:AA2669
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-02-1999
- Zaaknummer
33 973
- LJN
AA2669
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1999:AA2669, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑02‑1999; (Cassatie)
- Wetingang
art. 11 Wet op de loonbelasting 1964
- Vindplaatsen
BNB 1999/130 met annotatie van J.E.A.M. VAN DIJCK
FED 1999/341 met annotatie van D.J. VAN DOMMELEN
WFR 1999/217
V-N 1999/11.2 met annotatie van Redactie
Uitspraak 10‑02‑1999
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 5 november 1997 betreffende de aan hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 74.894,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak door de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 71.294,--.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van een Management-BV, die een derde gedeelte van de aandelen in een werkmaatschappij houdt. In die werkmaatschappij is belanghebbende namens de Management-BV werkzaam. De werkmaatschappij beschikt over een eigen vestiging. Belanghebbende heeft in de hem in eigendom toebehorende woning een werkkamer ingericht die hij mede gebruikt ten behoeve van zijn beroepswerkzaamheden. De Management-BV heeft belanghebbende te dezer zake een jaarlijkse vergoeding toegekend. 3.2. Het Hof heeft op het voetspoor van partijen terecht tot uitgangspunt genomen dat de woning voor de toepassing van artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) belanghebbende geheel ter beschikking staat. Zulks geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 3.3. Anders dan de eerste klacht betoogt, kan het voordeel terzake van het medegebruik van de kantoorruimte worden aangemerkt als inkomsten uit dienstbetrekking en niet als inkomsten uit vermogen. Dat het huurwaardeforfait van artikel 42a van de Wet voor de gehele woning van toepassing is, neemt niet weg dat ten gevolge van de in de artikelen 22 en 24 van de Wet opgenomen rangorderegeling voor categorieën van inkomsten, ten aanzien van de onderwerpelijke vergoeding in de eerste plaats dient te worden bepaald of sprake is van inkomsten uit arbeid. Het oordeel van het Hof dat de vergoeding voor belanghebbende loon vormt, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als van feitelijke aard en geen nadere motivering behoevende, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. De eerste klacht faalt derhalve. 3.4. Belanghebbendes klacht dat zijn stelling dat een ongelijke behandeling van gelijke gevallen plaatsvindt door het Hof niet is behandeld, is op zichzelf terecht. Tot cassatie kan dit echter niet leiden. Het stond de wetgever vrij in de Wet onderscheid te maken en daaraan op overige punten voor de belastingheffing gevolgen te verbinden tussen enerzijds als inkomsten uit arbeid te belasten voordelen die worden genoten als loon uit dienstbetrekking - naar het Hof heeft geoordeeld: de situatie van belanghebbende - en anderzijds niet als inkomsten uit arbeid aan te merken voordelen uit een eigen woning - de situatie waarmede belanghebbende vergelijkt. Van schending van enig in het EVRM gewaarborgd recht is geen sprake.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 10 februari 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Monné en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.