HR, 09-07-2004, nr. 39 291
ECLI:NL:HR:2004:AP9667
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-07-2004
- Zaaknummer
39 291
- LJN
AP9667
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2004:AP9667, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑07‑2004; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2002:AF1336
- Wetingang
art. 8 Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
BNB 2005/1 met annotatie van L.F. van Kalmthout
FED 2004/495 met annotatie van R.A.V. BOXEM
WFR 2004/1064, 1
Belastingadvies 2004/15.7
V-N 2004/37.11 met annotatie van Redactie
PJ 2004/106 met annotatie van R. Stam
Uitspraak 09‑07‑2004
Inhoudsindicatie
Nr. 39.291 9 juli 2004 WM gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 oktober 2002, nr. P01/02972, betreffende na te melden aanslagen in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslagen, bezwaren en geding voor het Hof...
Nr. 39.291
9 juli 2004
WM
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 oktober 2002, nr. P01/02972, betreffende na te melden aanslagen in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslagen, bezwaren en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1998 en 1999 aanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 62.377, respectievelijk ƒ 87.716, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken bij één beroepschrift in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is opgericht op 18 september 1985 en heeft ten doel het houden van aandelen in of op andere wijze belang nemen bij andere vennootschappen en ondernemingen, alsmede het besturen, beheren, controleren en financieren van andere vennootschappen en ondernemingen. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is F, geboren in 1951.
3.1.2. Belanghebbende heeft in 1995 een kapitaalverzekering gesloten bij G N.V. (hierna: G) met haarzelf als verzekeringnemer en begunstigde voor een op 28 juli 1995 te betalen premie van ƒ 750.000. De kapitaalverzekering is afgesloten op het leven van F als verzekerde. De ingangsdatum en de einddatum van de verzekering zijn bepaald op onderscheidenlijk 28 juli 1995 en 28 juli 2015. De verzekering houdt in een uitkering van ƒ 3.292.555 aan belanghebbende bij in leven zijn op de einddatum van de verzekering. Indien de verzekerde voordien overlijdt, wordt terstond na overlijden aan belanghebbende uitsluitend een bedrag van ƒ 750.000 uitgekeerd.
3.1.3. In plaats van de verzekerde uitkering van ƒ 3.292.555 is in de polis alternatief bij in leven zijn van verzekerde de achter de navolgende data vermelde uitkering verzekerd, mits de verzekeringnemer een van die data als nieuwe einddatum kiest en zij zulks ten minste 3 maanden voor de beoogde datum schriftelijk aan G heeft medegedeeld. Deze data en uitkeringsbedragen zijn:
28 juli uitkering in guldens
2005 1.418.332
2006 1.536.312
2007 1.661.018
2008 1.795.232
2009 1.943.766
2010 2.111.841
2011 2.300.281
2012 2.506.416
2013 2.750.920
2014 3.009.499
3.1.4. Met betrekking tot afkoop van de verzekering bepalen de bij de rechtbank te Rotterdam gedeponeerde polisvoorwaarden, voor zover van belang, het volgende:
"Artikel 14
1. De verzekeringnemer heeft gedurende het leven van de verzekerde het recht de verzekering te allen tijde door opzegging te beëindigen; hij kan alsdan (...) vorderen dat de Maatschappij de verzekering afkoopt. (...)
2. De berekening van de afkoopwaarde (...) geschiedt volgens bij de Maatschappij gebruikelijke regelen.
3. De afkoopwaarde wordt (...) aan de verzekeringnemer uitgekeerd tegen inlevering van de polis."
Voorts is in de polis onder "Voorwaarden van verzekering" onder meer vermeld:
"2. Bij afkoop overeenkomstig artikel 14 zal, indien de afkoopwaarde meer bedraagt dan de uitkering bij overlijden, het meerdere slechts worden uitgekeerd na de verstrekking van (...) waarborgen voor een goede gezondheid van de verzekerde. Indien deze waarborgen niet worden verstrekt zal in plaats van uitkering van het meerdere de verzekering premievrij in stand worden gehouden voor een (...) te berekenen uitkering bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum."
3.1.5. Belanghebbende heeft in haar jaarrekeningen ter zake van deze polis een actiefpost verantwoord van ƒ 750.000. Over deze actiefpost heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 21 december 1999 onder meer geschreven:
" (...) Indien deze wijze van waarderen de komende jaren wordt gecontinueerd, ontstaat er in het jaar van afkoop of expiratie een winst die niet aan één jaar is toe te rekenen. Op basis van regels van goedkoopmansgebruik (realiteit) ben ik van mening dat de winst gedurende de gehele looptijd in aanmerking moet worden genomen. Met andere woorden, de waardering dient niet te geschieden tegen de kostprijs maar tegen de actuariële waarde (wiskundige reserve). (...)
Ik ben van mening dat er niet kan worden terug gekomen op de waardering tot en met 1997. (...) Bij afkoop of expiratie zal dit hiaat worden ingehaald. De waardering van de kapitaalverzekering is (...) dan als volgt:
Ultimo Zuiver actuarieel Hiaat 1995-1997 Fiscale waardering
1997 874.381 124.381 750.000
1998 931.516 124.381 807.135
1999 992.517 124.381 868.136
2000 1.057.673 124.381 933.292
2001 1.127.298 124.381 1.002.917
2002 1.201.736 124.381 1.077.355
2003 1.281.368 124.381 1.156.987
2004 1.366.610 124.381 1.242.229
2005 1.467.490 124.381 1.343.109
(...)"
3.1.6. Bij de aanslagregeling vennootschapsbelasting voor 1998 en 1999 heeft de Inspecteur de actiefpost ter zake van de onderhavige polis verhoogd met ƒ 57.135 en ƒ 61.001 en deze bedragen toegevoegd aan de belastbare winst.
3.2. Voor het Hof was in geschil of goed koopmansgebruik toelaat de kapitaalverzekering tegen kostprijs te waarderen en gedurende de looptijd van de verzekering geen waarde-aangroei als winst in aanmerking te nemen.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat het in het algemeen in strijd is met goed koopmansgebruik in geval van een normale gezondheid van een verzekerde bij de winstbepaling geen rekening te houden met de kans op een voordeel dat de onderneming zal genieten op voorwaarde dat de verzekerde in een tevoren afgesproken periode in leven blijft, dat dit op grond van voorzichtigheid en realiteitszin slechts anders moet worden beoordeeld ingeval de gezondheidstoestand van de verzekerde zodanig is dat de voor hem geldende statistische levensduur onwaarschijnlijk wordt, en dat voor het overige en zeker bij een normale gezondheid van de verzekerde alleen aan de orde kan zijn de vraag op welk bedrag de waarde van bovenbedoelde kans op voordeel moet worden bepaald.
3.4. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de door de Inspecteur gehanteerde actuariële waardebepalingsmethode in voldoende mate rekening houdt met de kans van vooroverlijden van de verzekerde, nu bij deze methode is uitgegaan van de gebruikelijke statistische sterftetabel, en dat, waar overigens geen enkele concrete aanwijzing aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende vóór 2005 tot afkoop zal overgaan, geen rekening hoeft te worden gehouden met een mogelijkerwijs lagere afkoopsom per ultimo dan de berekende actuariële waarde.
3.5. Tegen het onder 3.3 vermelde oordeel richt zich middel I met het betoog dat goed koopmansgebruik toestaat winstneming uit te stellen tot de einddatum van de verzekeringsovereenkomst, dan wel het eerdere moment waarop de overeenkomst door afkoop wordt beëindigd, nu op grond van de geldende sterftetabellen vaststaat dat de kans dat de verzekerde op de einddatum niet meer in leven is, groter is dan 10 percent en derhalve van wezenlijke betekenis is, althans zeker niet verwaarloosbaar klein is, en tegen het onder 3.4 vermelde oordeel richt zich middel II met het betoog dat goed koopmansgebruik niet verplicht tot een waardering volgens de actuariële methode.
3.6. Goed koopmansgebruik eist niet dat een bate als de onderhavige, die wordt verkregen onder voorwaarden, in aanmerking wordt genomen voordat de voorwaarden zijn vervuld. Het onder 3.3 weergegeven oordeel van het Hof, dat klaarblijkelijk is gebaseerd op een andere rechtsopvatting, is derhalve onjuist. Dit geldt ook voor het onder 3.4 weergegeven oordeel van het Hof, aangezien dit voortbouwt op het onder 3.3 weergegeven oordeel. De middelen slagen mitsdien.
3.7. Het door belanghebbende gevolgde waarderingsstelsel is echter ook niet in overeenstemming met de regels van goed koopmansgebruik aangezien in dat stelsel ten onrechte geen rekening wordt gehouden met het in de polisvoorwaarden vastgelegde onvoorwaardelijke recht van belanghebbende om de verzekering door opzegging te beëindigen en te vorderen dat de verzekeraar deze afkoopt. Het realiteitsbeginsel brengt mee dat het recht uit hoofde van een kapitaalverzekering als de onderhavige niet lager mag worden gewaardeerd dan de afkoopwaarde van de verzekering. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek van de vraag hoe voor het onderhavige jaar de winstberekening zich verhoudt tot het in dit arrest overwogene.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 327, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B.Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2004.