HR, 04-03-2005, nr. 485
ECLI:NL:HR:2005:AS8616
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-03-2005
- Zaaknummer
485
- LJN
AS8616
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AS8616, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑03‑2005; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:CRVB:2004:AO3595
- Wetingang
- Vindplaatsen
WFR 2005/380
V-N 2005/14.21 met annotatie van Redactie
NTFR 2005/310 met annotatie van mr. E. van Waaijen
Uitspraak 04‑03‑2005
Inhoudsindicatie
Loonbegrip verschillend toegepast door uitvoerende organen van de bedrijfsvereniging en de belastingdienst.
Nr. 485
4 maart 2005
fp
gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 januari 2004, nr. 01/3902 CSV, betreffende na te melden besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: het Lisv), waarvoor met ingang van 1 januari 2002 als rechtsopvolger in de plaats is getreden de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Bestuur).
1. Besluiten, bezwaren en geding voor de Rechtbank
Bij besluiten van het Lisv van 24 augustus 1998 en 25 augustus 1998 zijn aan belanghebbende correctienota's ingevolge sociale verzekeringswetten opgelegd over de jaren 1995 tot en met 1997 respectievelijk over het jaar 1998. Bij besluit van 31 augustus 1998 zijn aan belanghebbende boetenota's over de jaren 1995 tot en met 1997 opgelegd.
Het Lisv heeft de tegen die besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen de beslissing op de bezwaren heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Maastricht.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2. Geding voor de Centrale Raad
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad.
De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraak alsmede het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het Bestuur een nader besluit zal nemen met inachtneming van de uitspraak van de Centrale Raad. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
4. Beoordeling van de middelen
4.1. Middel I betoogt dat de omstandigheid dat de belastingdienst voor de heffing van loonbelasting door belanghebbende aan A betaalde bedragen als ondernemingskosten heeft geaccepteerd, uitsluit dat deze bedragen als loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (tekst 1998; hierna: de Wet) in aanmerking worden genomen. Het middel faalt, aangezien de wijze waarop de belastingdienst de bedragen heeft behandeld, niet beslissend is voor de toepassing van artikel 4 van de Wet.
4.2. Middel II klaagt weliswaar over schending, althans verkeerde toepassing van artikel 4 van de Wet, doch keert zich tegen het oordeel van de Centrale Raad dat is voldaan aan de voorwaarden voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Dat oordeel betreft niet de uitlegging of toepassing van artikel 4 van de Wet, doch de toepasselijkheid van het in artikel 3a van de Wet gebezigde begrip dienstbetrekking, zodat het middel niet tot cassatie kan leiden.
4.3. Middel IV betoogt dat de Centrale Raad ten onrechte heeft overwogen zich met het oordeel van de Rechtbank ter zake van de zogenoemde NN-betalingen over de jaren 1995 tot en met 1997 te verenigen. De Centrale Raad heeft echter op dat punt de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het Bestuur opgedragen een nader besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak van de Centrale Raad. Het middel faalt mitsdien wegens het ontbreken van feitelijke grondslag.
4.4. De middelen III en V kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu deze middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2005.