Hof Arnhem, 15-04-2009, nr. 07/00554
ECLI:NL:GHARN:2009:BI2194, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
15-04-2009
- Zaaknummer
07/00554
- LJN
BI2194
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2009:BI2194, Uitspraak, Hof Arnhem, 15‑04‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BL5650
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL5650, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
Belastingblad 2009/832 met annotatie van J.P. Kruimel
Uitspraak 15‑04‑2009
Inhoudsindicatie
OZB. Tariefstoepassing verzorgingstehuis. Waarde projectiegrond moet worden toegedeeld naar de voor de opstal geldende verhouding.
Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 07/00554
uitspraakdatum: 15 april 2009
Eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van de
heffingsambtenaar van de gemeente Epe
(hierna: de Ambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 20 oktober 2007, num-mer 06/2037 OZB, in het geding tussen de Ambtenaar en de
Stichting X te Epe
(hierna: belanghebbende)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met dagtekening 25 februari 2006 is aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag onroerende zaakbelasting gebruiker ten bedrage van € 1.278,90 opgelegd voor de onroerende zaak a-straat 1 te Epe (hierna: de onroerende zaak).
1.2. Bij brief van 4 april 2006 heeft belanghebbende op de voet van art. 220f, achtste lid, Gemeen-tewet om vermindering van de aanslag verzocht.
1.3. Bij beschikking van 4 juli 2006 heeft de Ambtenaar de aanslag verminderd met een bedrag van € 533,40.
1.4. Bij brief van 17 juli 2006 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 4 juli 2006.
1.5. Bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2006 heeft de Ambtenaar het bezwaar van belangheb-bende ongegrond verklaard.
1.6. Op het door belanghebbende tegen de uitspraak van de Ambtenaar ingestelde beroep heeft de Rechtbank dit beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ambtenaar vernietigd en de aanslag verminderd tot een bedrag van € 422,03.
1.7. De Ambtenaar heeft op 22 november 2007 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.8. Bij brief van 25 februari 2008 heeft de Ambtenaar twee luchtfoto’s van de onroerende zaak ingezonden. De griffier heeft één foto doorgezonden aan belanghebbende.
1.9. Bij het onderzoek ter zitting op 15 januari 2009 te Arnhem zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Ambtenaar.
1.10. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft gehou-den worden als hier herhaald en ingelast beschouwd.
1.11. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak. Het betreft een verzorgingshuis, gebouwd op een perceel van 8.000 m² . De bebouwde oppervlakte is ongeveer 2.300 m².
2.2. De waarde van de gehele onroerende zaak is € 1.523.000. De waarde van de opstal is
€ 955.353. Deze waarden zijn tussen partijen niet in geschil. Eveneens is tussen partijen niet in geschil dat voor de heffing van de onroerende-zaakbelasting sprake is van een niet-woning.
De waarde van de grond is € 567.890 (8.000 m²), ofwel € 71/m². De projectiegrond is - naar niet in geschil is - 1,5 maal de bebouwde oppervlakte, dus 3.450 m², met een waarde van € 244.950. De waarde van de overige grond bedraagt dan € 323.050. Voorts is niet in geschil dat aan de delen van de opstal die hoofdzakelijk worden gebruikt voor woondoeleinden 67% van de waarde van de opstal kan worden toegerekend.
2.3. Belanghebbende heeft de Ambtenaar verzocht de aanslag te verminderen met het percenta-ge van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroe-rende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woon-doeleinden, een en ander als voorzien in art. 220f, achtste lid, van de Gemeentewet (tekst: 2006).
2.4. De Ambtenaar heeft bij besluit van 4 juli 2006 de aanslag van € 1.278,90 verminderd met een bedrag van € 533,40 tot € 745,50, hetgeen overeenkomt met een heffingsgrondslag van
€ 887.333. Daarbij is de Ambtenaar ervan uitgegaan dat 41,7% van de onroerende zaak – verte-genwoordigende een waarde van € 635.910 – in hoofdzaak dient tot woning c.q. in hoofdzaak dienstbaar is aan woondoeleinden.
2.5. Bij brief van 17 juli 2006 heeft belanghebbende haar bezwaren tegen de berekening van de vermindering door de Ambtenaar ingebracht. Belanghebbende berekent in deze brief een waarde niet-woondeel van € 510.287 (33,5% van de WOZ-waarde) en een waarde woondeel van
€ 1.012.956 (66,5% van de WOZ-waarde). Belanghebbende verzoekt tot verlaging van de hef-fingsgrondslag tot € 510.287.
2.6. Bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2006 heeft de Ambtenaar het bezwaar van belangheb-bende ongegrond verklaard.
2.7. In beroep bij de rechtbank hebben partijen zich eensluidend op het standpunt gesteld dat bij gegrondverklaring van het beroep het woongedeelte inclusief de naar rato tot te rekenen grond-waarde € 1.020.410 bedraagt. Indien geen grond naar rato moet worden toegerekend is volgens partijen de uitspraak op bezwaar juist.
2.8. Op het beroep van belanghebbende heeft de Rechtbank geoordeeld dat in dit geval een toerekening van alle grond van de onroerende zaak naar de voor de opstal geldende verhouding redelijk is en de waarde van het woongedeelte inclusief de naar rato toegerekende waarde van de grond bepaald op € 1.020.410, zijnde 67% van de totale waarde. Omdat voor de heffingsgrond-slag alsdan een bedrag van € 502.590 resteert, heeft de Rechtbank de aanslag verminderd tot
€ 422,03.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. Partijen houdt verdeeld of, en zo ja welk gedeelte van de grond van de onroerende zaak moet worden aangemerkt als in hoofdzaak dienstbaar te zijn aan woondoeleinden.
3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.4. De Ambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevesti-ging van de uitspraak op bezwaar.
3.5. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De tekst van art. 220f, achtste lid, Gemeentewet luidt voor het jaar 2006:
De aanslag van de belasting, bedoeld in artikel 220, onderdeel a, kan worden verminderd met het percentage van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die in hoofdzaak dienen tot woning dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Een aan-vraag tot een vermindering als hier bedoeld moet worden ingediend binnen zes weken na de dag van dagtekening van de aanslag.
4.2. De tekst van dit artikellid is in de Gemeentewet na amendement ingevoerd bij de wet van 22 december 2005, tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelastingen (OZB) op woningen en het maximeren van de resterende OZB-tarieven (Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen) (Stb. 2005, 725). Het amendement is als volgt toegelicht:
‘Dit amendement beoogt ook huishoudens die een in hoofdzaak niet-woning be-wonen, zoals woningen die behoren bij bedrijfspanden, te laten profiteren van de afschaffing van het gebruikersdeel OZB op woningen’.
Amendement-De Pater - Van der Meer, Kamerstukken II 2004/05, 30 096, nr. 13, blz. 1-2.
4.3. In hoger beroep stelt de Ambtenaar zich op het standpunt dat voor de toepassing van art. 220f, achtste lid, Gemeentewet de grond afzonderlijk in beschouwing moet worden genomen. Grond bij en onder een opstal die niet in hoofdzaak als woning is aan te merken of niet in hoofd-zaak dienstbaar is aan woondoeleinden, is grond bij een niet-woning. De grond moet daarom, aldus de Ambtenaar, in het geheel in de heffingsmaatstaf gebruikers worden betrokken.
4.4. Ter zitting van het Hof hebben partijen samen met het Hof de luchtfoto van de onroeren-de zaak bezien. Vastgesteld is dat de bebouwingen die rechts van de ingangsweg zijn gelegen niet tot de onderhavige onroerende zaak behoren. De opstal, het verzorgingshuis, is gebouwd in de vorm van een plusteken en ligt grotendeels centraal op het perceel van de onroerende zaak. Het onbebouwde deel van het perceel bestaat uit een entreepartij met aangrenzend tuingedeelte, parkeerruimte en groengedeelten met wandelpaden.
4.5. Het Hof is van oordeel dat de waarde van de projectiegrond zo nauw samenhangt met de waarde van de boven die grond gerealiseerde opstal dat zij niet afzonderlijk daarvan voor de waardeverdeling van het gehele object kan worden beschouwd. De projectiegrond is derhalve als zodanig bij de waardeverdeling niet een zelfstandig in aanmerking te nemen deel van de onroe-rende zaak. Dit betekent dat de waarde van de projectiegrond moet worden toegedeeld naar de voor de opstal geldende verhouding.
4.6. Naar het oordeel van het hof moeten de omliggende grond en de restgrond voor de waar-deverdeling als afzonderlijk in aanmerking te nemen delen van de onroerende zaak worden beschouwd, omdat voor deze grond de zelfstandigheid niet verloren is gegaan bij de bouw van de opstal. Het Hof acht aannemelijk dat de bewoners voor woondoeleinden verhoudingsgewijs meer gebruik maken van de - als tuin ingerichte - omliggende grond en restgrond. Gelet daarop en op de omstandigheid dat van de opstal 67% kan worden toegerekend aan delen die hoofdzakelijk tot woning dienen, acht het Hof aannemelijk dat de restgrond en de omliggende grond in hoofdzaak dienstbaar is aan woondoeleinden.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene komt het Hof tot de volgende verdeling van de waarde van de onroerende zaak:
wonen niet wonen
opstal € 635.910 67% € 319.443 33%
projectiegrond (3.450 m²) € 164.116 67% € 80.833 33%
omliggende grond en restgrond (4.550 m²) € 323.050 100%
totaal € 1.123.076 74% € 400.276 26%
Op grond van het vorenstaande zou de aanslag moeten worden verminderd tot € 332,51 (26% van € 1.278,90).
4.8. Het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank waarbij de Rechtbank de aanslag heeft verminderd tot € 422,03, is ingesteld door de Ambtenaar.
4.9. Nu het Hof het standpunt van de Ambtenaar dat de aanslag op een hoger bedrag moet worden vastgesteld dan de Rechtbank heeft gedaan verwerpt, zal het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigen, zij het met verbetering van gronden.
4.10. Nu belanghebbende geen (incidenteel) hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft ingesteld en ook niet anderszins heeft gepleit voor een verdere verlaging van de aanslag zou het Hof in strijd met het bepaalde in art. 8:69 Awb buiten de rechtsstrijd treden, indien het Hof de aanslag zou verlagen.
5. Slotsom
Het hoger beroep van de Ambtenaar is niet gegrond.
6. Kosten
De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 (proceshandelingen) ? € 322 ?1 (wegingsfactor) = € 644 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
7. Beslissing
Het Gerechtshof
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644, te vergoeden door de gemeente Epe;
- verstaat dat van de gemeente Epe voor het instellen van het hoger beroep het op grond van de wet verschuldigde griffierecht zal worden geheven.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. Röben, voorzitter, mrs. Kooijmans en Van de Merwe, in tegen-woordigheid van mr. Egberts als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2009.
(J.L.M. Egberts) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassa-tie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.