Hof Leeuwarden, 21-12-2001, nr. 01/0133
ECLI:NL:GHLEE:2001:AD7642
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
21-12-2001
- Zaaknummer
01/0133
- LJN
AD7642
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2001:AD7642, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 21‑12‑2001; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AL7045
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2004:AL7045
- Vindplaatsen
V-N 2002/8.4 met annotatie van Redactie
Uitspraak 21‑12‑2001
Inhoudsindicatie
-
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 133/01 21 december 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, eerste enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraken van het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Heerenveen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de hem opgelegde boetes bij de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de premie arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen voor het jaar 1998
1. Ontstaan en loop van het geding
Aan de belanghebbende werd bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een verzuimboete opgelegd van ƒ 1.250,--. Bij het vaststellen van de aanslag premie arbeidsongeschiktheidsverzekering werd aan de belanghebbende een verzuimboete opgelegd van ƒ 250,--.
Op het tijdig ingediende bezwaar van de belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraken van 2 januari 2001 de opgelegde boetes gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), hetwelk op 12 februari 2001 is ingekomen.
Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof op 7 september 2001, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van de belanghebbende, alsmede de inspecteur.
Het hof heeft in deze zaak op 20 september 2001 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 4 oktober 2001, aan partijen is verzonden.
Bij schrijven ingekomen op 11 oktober 2001 heeft de inspecteur op de wijze als bedoeld in artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 16 oktober 2001, gewezen op het verschuldigde griffierecht en de belanghebbende heeft vervolgens op 6 november 2001 dat griffierecht voldaan.
Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 De belanghebbende heeft zijn aangiftebiljet betreffende de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (: IB/PVV) 1998 en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering (: WAZ) 1998 niet binnen de in de op 19 mei 2000 verzonden aanmaning gestelde termijn ingediend.
2.2 Bij het vaststellen van zowel de aanslag IB/PVV als de aanslag WAZ heeft de inspecteur aan de belanghebbende een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte. De bij de aanslag IB/PVV opgelegde boete ziet op een derde verzuim en bedraagt
ƒ 1.250,--. De boete opgelegd bij de aanslag WAZ ziet op een eerste verzuim en bedraagt ƒ 250,--.
2.3 Op het door de belanghebbende ingediende aangiftebiljet werden gegevens gevraagd ten behoeve van de vaststelling van zowel de aanslag IB/PVV als de aanslag WAZ.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige verzuimboetes terecht zijn opgelegd.
4. De standpunten van partijen
4.1 De gemachtigde van de belanghebbende stelt dat hij belanghebbendes aangiftebiljet wegens ziekte niet tijdig kon indienen en is van mening dat dit de belanghebbende niet aangerekend kan worden. Voorts kan hij zich niet vinden in de omstandigheid dat er twee boetes zijn opgelegd, terwijl hij slechts één aangiftebiljet te laat heeft ingediend. De inspecteur kan zich met deze opvattingen niet verenigen.
4.2 Voorts wordt verwezen naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd, zonder daartoe overigens nadere gronden te hebben aangevoerd.
5. De overwegingen omtrent het geschil
5.1 Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (: de Wet) luidt als volgt:
" Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een boete van ten hoogste ƒ 2500 kan opleggen".
5.2 Gelet op de tekst van artikel 67a van de Wet, waarin wordt gesproken over "de aangifte", is het gerechtshof van oordeel dat de inspecteur voor het te laat indienen van één aangiftebiljet slechts één boete kan opleggen. Dat er voor de onderscheidene belastingen en premies verschillende aanslagen worden vastgesteld doet hier niet aan af.
5.3 Uit het hiervoor overwogene concludeert het gerechtshof dat de inspecteur te dezen slechts één boete kon opleggen. Er was immers slechts sprake van één aangiftebiljet dat niet tijdig werd ingediend. Belanghebbendes stelling hieromtrent treft derhalve doel.
5.4 De omstandigheid dat het te laat indienen van het aangiftebiljet wellicht aan de gemachtigde van de belanghebbende te wijten was, geeft het gerechtshof geen aanleiding de boete te matigen. De belanghebbende is immers zelf verantwoordelijk voor het tijdig doen van aangifte. Bovendien heeft de inspecteur hiervoor ruim uitstel verleend.
5.5 In zijn verweerschrift heeft de inspecteur reeds aangegeven dat de bij de aanslag IB/PVV opgelegde boete, nu er slechts sprake blijkt te zijn van een eerste verzuim, dient te worden verlaagd met ƒ 1.000,- tot op ƒ 250,--. Het in punt 5.3 overwogene brengt met zich mee dat het gerechtshof - uit het oogpunt van een praktische toepassing - vervolgens zowel de bij de aanslag IB/PVV opgelegde boete als de bij de aanslag WAZ opgelegde boete verlaagt tot ƒ 125,--.
5.6 Gelet op het voorgaande vernietigt het gerechtshof de uitspraak van de inspecteur.
5.7 De bij de aanslag IB/PVV opgelegde boete wordt vastgesteld op
ƒ 125,--. De boete opgelegd bij de aanslag WAZ wordt eveneens vastgesteld op ƒ 125,--.
6. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt het gerechtshof aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten het hof op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt op ƒ 710,-- en welke kosten dienen te worden gedragen door de Staat der Nederlanden.
7. De beslissing
verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
vermindert de bij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegde boete tot op ƒ 125,--;
vermindert de bij de aanslag premie arbeidsongeschiktheids-verzekering opgelegde boete tot op ƒ 125,--;
gelast dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht ad ƒ 60,-- aan hem vergoedt;
veroordeelt de inspecteur de kosten aan de belanghebbende te vergoeden, die deze heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep, te bepalen op ƒ 710,-- en
wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten dient te dragen.
Gedaan op 21 december 2001 door prof. mr. E. Aardema , vice-president, in tegenwoordigheid van de griffier mevr. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde vice-president en door voornoemde griffier.
Op 27 december 2001 afschrift
aangetekend verzonden aan beide
partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.