HR, 21-01-1998, nr. 32 984
ECLI:NL:HR:1998:AA2402
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-01-1998
- Zaaknummer
32 984
- LJN
AA2402
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2402, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑01‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1998/114 met annotatie van J. Hoogendoorn
FED 1998/138 met annotatie van N. VAN BEELEN
V-N 1998/8.16 met annotatie van Redactie
PJ 1998/45 met annotatie van L.P. VAN DEN BOSCH
Uitspraak 21‑01‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van de onderlinge waarborgmaatschappij X UA te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 november 1996 be treffende de haar voor het jaar 1989 opgelegde aan slag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1989 een aan slag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 17.567.855,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de In specteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft beves tigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende brengt sinds 1987 in samenwerking met de Rabobank lijfrentecontracten (hierna: polis sen) op de markt. De door verzekerden te betalen koopsommen zijn samengesteld uit een deel risicopremie (voor verzeke ring van het risico op vooroverlijden), een kostenop slag (1,25%) en een spaardeel. De kostenopslag en de risicopremie komen geheel ten goede aan belanghebbende. De tussen belanghebbende en de Rabobank gesloten overeenkomst van 20 mei 1987 (hierna: beleggingscon tract) houdt in: dat de gelden met betrekking tot het spaardeel door belanghebbende bij de bank worden be legd; dat per cliënt een afzonderlijke rekening wordt aangehouden, waarop de tegoeden per verzekering wor den geadministreerd; dat door de bank op deze tegoeden rente wordt bijgeschreven, welke gelijk is aan die welke belanghebbende krachtens de polisvoorwaar den aan de verzekeringnemer garandeert; dat gedurende de gehele looptijd van de verzekering een minimum ren tepercentage van 4 wordt gegarandeerd. De verzekeringsvoorwaarden van de polis (hierna: polisvoorwaarden) houden in: dat onder "beleggingspe riode" wordt verstaan een periode van tien jaar vanaf de ingangsdatum c.q. de wijzigingsdatum of zoveel korter als de overeengekomen verzekeringsduur c.q. de resterende verzekeringsduur is; dat uitgangspunt bij de bepaling van de rente is het door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde effectieve rendement van aflosbare Nederlandse staatsleningen met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 8 jaar met koersen lager dan 103%; dat het te vergoeden rentepercentage voor een beleggingsperiode telkens aan het begin van die beleggingsperiode wordt bepaald en gelijk is aan het hiervóór genoemde rendement op dat tijdstip onder aftrek van 1,0 percentpunt voor beheerskosten; dat op de ingangsdatum van de verzeke ring het in de polis vermelde verzekerde bedrag wordt vastgesteld door de spaarinleg op basis van samengestelde interest per iedere polisverjaardag te ver meerderen; dat gedurende de eerste beleggingsperiode een rentepercentage geldt zoals hiervóór bepaald; dat een eenmaal bijgeschreven verhoging van het verzeker de bedrag, evenals de rentebijschrijving op het spaartegoed, is gegarandeerd. Op 11 april 1969 is tussen het Ministerie van Financiën en de Nederlandse Vereniging ter bevorde ring van het Levensverzekeringswezen een afspraak gemaakt over de fiscale behandeling van de premiere serve en van de nog te regelen egalisatiereserve (hierna: het convenant). Het convenant, dat ook van toepassing is voor belanghebbende, houdt, voorzover van belang, in: "PREMIERESERVE A. Waarderingsgrondslagen Hoofdregel 1. De algemene regel is voortaan dat de grondslagen voor de berekening van de premiereserve gelijk zijn aan de grondslagen van het tarief waarop de verzekeringen zijn of worden gesloten. (...)
C. Rentekortingen op periodieke premiën en premie- ineens voor collectieve verzekeringen. 1. Deze rentekortingen worden met ingang van 1 janua ri 1969 niet meer ineens voor 100% ten laste van het jaar gebracht waarin deze zijn verleend, maar geacti veerd (c.q. op de premiereserve in mindering ge bracht), met dien verstande dat maatschappijen die commercieel reeds voor 1 januari 1969 een activering van rentekortingen toepasten, bevoegd zijn zulks ook fiscaal te doen. De aldus geactiveerde bedragen wor den ten laste van de winst gebracht in een periode van 8 jaren, te beginnen met het jaar van verlenging, en wel met 15% per jaar gedurende de eerste 4 jaren en 10% per jaar gedurende de volgende 4 jaren. (Bij voorbaat wordt rentewinst over een periode van 10 jaar afgestaan; in verband met risico's is de af schrijvingstermijn gesteld op 8 jaar). 2. De actiefpost "rentekortingen" wordt beschouwd als een correctie op de premiereserve en wordt mitsdien ook betrokken bij de berekening van de gemiddelde intrestvoet der premiereserve."
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende bij haar winstberekening - per afgesloten polis - het verschil tussen de contante waarde van het gegarandeerde eindkapitaal, berekend tegen een rentevoet van 4%, en de contante waarde van dit eindkapitaal berekend tegen de gegarandeerde rentevoet, op het moment van afsluiten van de (indi viduele) verzekering als rentestandskorting mag acti veren en deze rentestandskorting, verdeeld over een periode van acht jaren, ten laste van het resultaat mag brengen.
De Inspecteur heeft deze vraag ontkennend beant woord en zich op het standpunt gesteld dat bij het berekenen van de premiereserve als zogenoemde ta riefsrente moet worden uitgegaan van het door de Rabobank gegarandeerde percentage van de in feite hogere marktrente met een minimum van 4%; voor het activeren van en het afschrijven op een rentestands korting is in dat geval geen plaats.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat in het onder havige geval als tariefsrente dient te worden be schouwd de zowel in de polisvoorwaarden als in de door de Inspecteur overgelegde offerte gehanteerde rente en dat, nu deze rente rechtstreeks wordt ge bruikt voor de berekening van het verzekerde kapitaal en belanghebbende als gevolg van de garantie door de Rabobank een te verwaarlozen risico (te weten slechts het risico van insolvabiliteit van de Rabobank) loopt ten aanzien van de rechtstreeks tegenover de verplichtingen staande beleggingen, belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tarief op 4% rente is gebaseerd. Dit oordeel, waartegen het middel zich keert, kan, nu het berust op de aan het Hof als feitenrech ter voorbehouden uitlegging van het convenant, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk. Anders dan het middel betoogt, dienen in het on derhavige geval het beleggingscontract en de polissen in onderlinge samenhang te worden bezien. Het middel faalt derhalve.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in arti kel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 21 januari 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarne mend griffier Van Hooff, en op die datum in het open baar uitgesproken.