FED 1993/181
Participatie van 0,15% in het commanditaire kapitaal van een commanditaire vennootschap. HR: Het eerste middel faalt voor zover het betoogt dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat de CV niet voldoet aan het formele criterium voor een open commanditaire vennootschap. Het hof heeft geoordeeld, dat nu, vaststaat dat de commanditaire vennoten gerechtigd waren in het eventueel liquidatie-overschot van de CV, zij op grond van art. 6 Wet IB 1964 in fiscale zin ondernemers waren, ongeacht de absolute en relatieve omvang van hun participatie. In dit oordeel ligt besloten 's hofs oordeel dat het geen redenen aanwezig heeft geacht te veronderstellen dat in werkelijkheid de commanditaire vennoten, anders dan in de vennootschapsakte is vermeld, niet tot het liquidatie-overschot gerechtigd zouden zijn, of dat deze gerechtigdheid in feite een reële praktische betekenis mist. Anders dan het tweede middel betoogt, vindt de opvatting dat aan een commanditaire vennoot met een geringe aanspraak op een deel van het liquidatie-saldo het ondernemerschap dient te worden ontzegd, geen steun in het recht.
HR 09-12-1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5194, m.nt. E. Aardema
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
9 december 1992
- Magistraten
Jansen; Linde, Van Der; Bellaart; Korthals Altes; Moor, De; Verburg
- Zaaknummer
27 408
- Noot
E. Aardema
- LJN
ZC5194
- JCDI
JCDI:ADS210163:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1992:ZC5194, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑12‑1992
- Wetingang
Art. 6 Wet IB 1964; art. 2 derde lid, letter f, AWR
Essentie
Participatie van 0,15% in het commanditaire kapitaal van een commanditaire vennootschap. HR: Het eerste middel faalt voor zover het betoogt dat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat de CV niet voldoet aan het formele criterium voor een open commanditaire vennootschap. Het hof heeft geoordeeld, dat nu, vaststaat dat de commanditaire vennoten gerechtigd waren in het eventueel liquidatie-overschot van de CV, zij op grond van art. 6 Wet IB 1964 in fiscale zin ondernemers waren, ongeacht de absolute en relatieve omvang van hun participatie. In dit oordeel ligt besloten 's hofs oordeel dat het geen redenen aanwezig heeft geacht ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.