Hof Arnhem, 30-11-2010, nr. 10/00141
ECLI:NL:GHARN:2010:BO7627, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
30-11-2010
- Zaaknummer
10/00141
- LJN
BO7627
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BO7627, Uitspraak, Hof Arnhem, 30‑11‑2010; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2010:BL8521, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2010:BL8521, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
V-N 2011/11.26 met annotatie van Redactie
Uitspraak 30‑11‑2010
Inhoudsindicatie
Onroerendezaakbelasting. Omliggende grond verzorgingstehuis is niet hoofdzakelijk dienstbaar aan woondoeleinden.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 10/00141
uitspraakdatum: 30 november 2010
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
De heffingsambtenaar van de gemeente Voorst (hierna: de Ambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 februari 2010, nummer AWB 08/1712, in het geding tussen
Stichting A (voorheen: Stichting B Gemeente Q)
en
de Ambtenaar
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
De Ambtenaar heeft aan Stichting B Gemeente Q voor het jaar 2008 met betrekking tot de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 te R (hierna: de onroerende zaak) een aanslag onroerende-zaakbelasting (hierna: OZB) opgelegd ten bedrage van € 2.589,84.
1.2
De Ambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2007, voor het tijdvak van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 vastgesteld op € 3.485.000. Als heffingsgrondslag voor de in 1.1 genoemde beschikking OZB heeft de Ambtenaar een waarde van € 2.453.049 gehanteerd.
1.3
De Ambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2008 belanghebbendes bezwaar gericht tegen de onder 1.1 genoemde aanslag OZB ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zutphen (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de aanslag OZB verlaagd tot € 2.106,72 (onder hantering van een heffingsgrondslag van € 1.995.199).
1.5
De Ambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.7
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2010 te Arnhem. Gelijktijdig is behandeld de zaak met rolnummer 10/00140. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigde en de Ambtenaar. Namens de Ambtenaar is ter zitting een pleitnota voorgedragen en daarvan zijn afschriften overgelegd. Het Hof rekent de pleitnota tot de stukken van het geding.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De feiten
2.1
Belanghebbende is eigenaar en exploitant van de onroerende zaak die bekend staat onder de naam Zorgcentrum C. Dit is een verzorgingshuis dat staat op een perceel grond van 13.558 m² en bestaat uit vier bouwlagen. Alle bij de onroerende zaak behorende grond, inclusief de ondergrond van de opstal, wordt als projectiegrond aangemerkt. Deze grond vertegenwoordigt een waarde van € 1.311.752. De ondergrond van het verzorgingshuis heeft een oppervlakte van 1.589 m² en vertegenwoordigt een waarde van € 198.546. In het gebouw zijn 64 zorgappartementen, een receptie(ruimte), kantoren, een recreatieruimte, bedrijfsruimten, een bedrijfskeuken en opslagruimten aanwezig. In totaal biedt C plaats aan 67 hulpbehoevende personen.
2.2
Niet in geschil is dat de onder 2.1 genoemde appartementen geen zelfstandige gedeelten zijn als bedoeld in artikel 16, aanhef, en onder c, van de Wet WOZ. Verder is niet in geschil dat de waarde die aan deze appartementen kan worden toegekend € 1.031.951 bedraagt.
2.3
Het verschil tussen de WOZ-waarde van de onroerende zaak en de bij de aanslag gehanteerde heffingsmaatstaf wordt gevormd door deze aan de appartementen toe te rekenen waarde. De Ambtenaar heeft de heffingsgrondslag verlaagd op grond van artikelen 1, aanhef, en onder a, artikel 3, eerste lid, en artikel 4, derde lid, van de Verordening onroerende-zaakbelasting 2008 van de gemeente Voorst. In deze artikelen is onder andere de tekst van de vrijstelling van artikel 220e van de Gemeentewet (hierna: de woondelenvrijstelling) opgenomen.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
Tussen partijen is in geschil of de Rechtbank een juiste heffingsmaatstaf heeft toegepast. Meer in het bijzonder is in geschil of de Rechtbank de waarde van de (projectie)grond terecht heeft toegedeeld naar de voor de opstal geldende waardeverhouding tussen woondeel en niet-woondeel en de waarde welke op deze wijze kan worden toegedeeld aan het woondeel op grond van de woondelenvrijstelling heeft vrijgesteld. Indien de Rechtbank zulks terecht heeft gedaan, is niet in geschil dat de Rechtbank terecht 47,48% (1.031.951) / (2173.248) van de waarde van de grond (€ 457.850) op grond van de woondelenvrijstelling niet tot de heffingsmaatstaf heeft gerekend.
3.2
De Ambtenaar beantwoordt bovenstaande vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
3.3
Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Ondergrond
4.1
Bij arrest van 17 september 2010 (LJN-nummer: BL5650) heeft de Hoge Raad bepaald dat dient te worden vooropgesteld dat de ondergrond van een opstal dienst doet als drager van die opstal in al zijn onderdelen. Die ondergrond heeft aldus geen andere functie dan de opstal. Dit onlosmakelijke functionele verband tussen ondergrond en opstal brengt mee dat de ondergrond niet kan worden aangemerkt als een van de opstal te onderscheiden deel van de onroerende zaak in de zin van, thans artikel 220e, van de Gemeentewet. Als gevolg hiervan dient de waarde van de ondergrond voor de toepassing van die wettelijke bepaling aan de woondelen en de overige delen van de opstal te worden toegerekend naar evenredigheid met de waarde van die delen.
4.2
Het bovenstaande brengt mee dat de Rechtbank op goede gronden de waarde van de ondergrond (€ 198.546) op grond van de woondelenvrijstelling voor 47,48% (€ 94.270) niet tot de heffingsmaatstaf heeft gerekend.
Omliggende grond
4.3
In een geschil als het onderhavige dient te worden vooropgesteld dat het onbebouwde deel van een onroerende zaak een van de opstal met zijn ondergrond te onderscheiden deel van die onroerende zaak vormt. Voor verzorgingshuizen als het onderhavige geldt dat dergelijke onbebouwde grond als regel dienstbaar is aan die opstal. Dat brengt mee dat als regel kan worden aangenomen dat die grond in dezelfde mate aan dezelfde doeleinden dienstbaar is als de opstal. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien de functie van de onbebouwde grond, of specifieke delen daarvan, zo nauw met de functie van een bepaald deel van de opstal samenhangt, dat daaraan dezelfde kwalificatie moet worden toegekend als aan dat deel van de opstal. Te denken valt aan een terras dat grenst aan en in gebruik is met een in hoofdzaak tot woning dienend deel van het verzorgingshuis. Het ligt op de weg van de partij die toepassing van deze uitzondering bepleit om de daartoe benodigde feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen.
4.4
Met betrekking tot het onbebouwde deel van de (projectie)grond, is het Hof van oordeel dat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de conclusie rechtvaardigen dat de functie van (delen van) de onbebouwde grond zo nauw met de functie van een bepaald deel van de opstal samenhangt (samenhangen), dat daaraan dezelfde kwalificatie moet worden toegekend als aan dat deel van de opstal. Nu, gelijk het door de Hoge Raad beslechte geval, in het onderhavige geval de woondelen voor minder dan 70 percent deel uitmaken van de opstal als geheel, brengt het voorgaande mee dat de bij Het Grotenhuis behorende onbebouwde grond in beginsel niet hoofdzakelijk dienstbaar is aan woondoeleinden. Dit onbebouwde deel kan als gevolg daarvan niet delen in de gebruikersfaciliteit van, thans artikel 220e, van de Gemeentewet.
4.5
Het vorengaande brengt mee dat de heffingsmaatstaf dient te worden bepaald op een bedrag van € 2.358.779 (€ 2.453.049 -/- € 94.270). De aanslag gebruikersbelasting voor het jaar 2008 bedraagt bij een dergelijke grondslag € 2.489,52
Slotsom
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof is van oordeel dat de onderhavige zaak samenhangt met de zaak met rolnummer 10/00410. Het Hof ziet, nu de Ambtenaar voor een belangrijk deel niet in het gelijk is gesteld, aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb terzake van het hoger beroep. Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in dit verband heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op de helft van € 874 (1 punt voor verweerschrift en 1 punt voor verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437 en een wegingsfactor van 1), te weten € 437.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
? vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarin is bepaald dat de aanslag gebruikersbelasting voor het jaar 2008 verminderd dient te worden tot € 2.106,72;
? stelt de aanslag in de gebruikersbelasting voor het jaar 2008 vast op een bedrag van € 2.489,52;
? veroordeelt de Ambtenaar in de kosten die belanghebbende in verband met het hoger beroep heeft moeten maken tot een bedrag van € 437.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J. Lamens en
mr. M.C.M. de Kroon, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 30 november 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
- 2500.
EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.