FED 2005/5
Aangiftetermijn als voorwaarde voor vrijstelling kapitaalsbelasting in strijd met richtlijn. Vrijstelling bij inbreng gehele vermogen ook toepasselijk als behalve aandelen een gering deel van het vermogen bij inbrenger achterblijft
HR 26-11-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO6358, m.nt. O.C.R. Marres
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26 november 2004
- Magistraten
Putt-Lauwers, van der; Lourens; Bavinck; Berge, van den; Leemreis
- Zaaknummer
39 230
- Noot
O.C.R. Marres
- LJN
AO6358
- JCDI
JCDI:ADS235116:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Belastingen van rechtsverkeer (V)
Belastingen van rechtsverkeer / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AO6358, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑11‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AO6358, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑11‑2004
- Wetingang
Art. 37, eerste lid, onderdeel a, juncto art. 37, tweede lid, onderdeel b en c, BRV; art. 10, onderdeel b, Uitv.besl. BRV; art. 7, eerste lid, richtlijn 69/335/EEG
Essentie
Aangiftetermijn als voorwaarde voor vrijstelling kapitaalsbelasting in strijd met richtlijn. Vrijstelling bij inbreng gehele vermogen ook toepasselijk als behalve aandelen een gering deel van het vermogen bij inbrenger achterblijft
Samenvatting
De Hoge Raad overweegt dat de weigering van de vrijstelling, wanneer wordt verzuimd om binnen een maand na het bijeenbrengen van kapitaal in de aangifte een beroep op de vrijstelling te doen, in strijd is met richtlijn 69/335/EEG, zoals gewijzigd door richtlijn 85/303/EEG.
De Hoge Raad overweegt voorts dat de eis dat het gehele vermogen wordt ingebracht, naar zijn strekking geen betrekking heeft op dat deel van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.