Rb. Haarlem, 20-06-2006, nr. 05/3431
ECLI:NL:RBHAA:2006:AY0303, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
20-06-2006
- Zaaknummer
05/3431
- LJN
AY0303
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2006:AY0303, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 20‑06‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2007:BC0806, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 22 Invorderingswet 1990
- Vindplaatsen
V-N 2007/16.27 met annotatie van Redactie
JOR 2006/252
Uitspraak 20‑06‑2006
Inhoudsindicatie
Verkoop door ontvanger van roerende zaken waarop bodembeslag als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Invorderingswet 1990 was gelegd. Deze zaken zijn niet door eiseres geleverd, zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, Wet OB1968, omdat zij niet de macht had als eigenaar erover te beschikken. Te dier zake is daarom geen plaats voor naheffing van omzetbelasting. Evenmin is van toepassing art. 37 Wet OB, omdat eiseres geen melding van omzetbelasting op een factuur heeft gemaakt.
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3431
Uitspraakdatum: 20 juni 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de fiscale eenheid X,
gevestigd te Z,
eiseres,
gemachtigde: A,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres, verzonden aan B en C, q.q. de curatoren van de tot eiseres behorende vennootschappen, hierna tezamen ook wel te noemen: eiseres, met dagtekening 14 november 2003 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 00-00-00 naar een bedrag van € x.
1.2. Na daartegen door eiseres gemaakt bezwaar, ingekomen op 8 december 2003, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 27 april 2005 de naheffingsaanslag verminderd tot € x. Eiseres heeft daartegen bij brief van 3 juni 2005, ingekomen op 6 juni 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Op 21 november 2005 heeft de rechtbank een van de gemachtigde van eiseres afkomstige conclusie van repliek ontvangen. Op 15 februari 2006 is door verweerder een conclusie van dupliek gezonden naar de rechtbank.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van 2 maart 2006 te Haarlem, alwaar namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, tot bijstand vergezeld van C q.q. Namens verweerder is verschenen D, tot bijstand vergezeld van E.
2. De feiten
2.1. X N.V., onderdeel van eiseres, heeft begin 0000 surséance van betaling aangevraagd. Op 00-00-0000 heeft de rechtbank te F voorlopige surséance van betaling verleend. Tot curatoren zijn benoemd de curatoren voornoemd. Op 00-00-0000 is door de rechtbank het faillissement uitgesproken.
2.2. Ter invordering van de vorderingen van verweerder op eiseres werden op verschillende data conservatoire en executoriale (bodem)beslagen gelegd op roerende zaken die zich op de bodem van eiseres bevonden.
2.3. De rechtbank F heeft op verzoek van de ontvanger conservatoir beslag toegestaan op roerende zaken, waaronder eigendommen van derden, tot een beloop van € x. Dit beslag is gelegd ten laste van een negental vennootschappen van eiseres en ter verzekering van een vordering van de ontvanger op basis van artikel 29, tweede lid, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
2.4. Op 13 augustus 2002 heeft G B.V. (hierna: G) tijdens een veiling in Q een deel van de roerende zaken geveild. Een ander deel van de roerende zaken is executoriaal verkocht aan H B.V. De opbrengst van deze roerende zaken van derden is, inclusief omzetbelasting, door de ontvanger geheel aangewend ter voldoening van de hiervoor onder 2.3 bedoelde vordering.
2.5. Met dagtekening van 14 november 2003 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ter zake van de executieopbrengst van beslagen roerende zaken van derden. Na bezwaar is het bedrag van de naheffingsaanslag vastgesteld op € x ter zake van de volgende facturen:
1) factuur G (I) € x
2) factuur G € x
3) factuur Belastingdienst € x
4) factuur Belastingdienst € x.
3. Het geschil
In geschil is of verweerder terecht een naheffingsaanslag omzetbelasting aan eiseres heeft opgelegd ter zake van de executieopbrengst van beslagen roerende zaken van derden.
4. Standpunten van partijen
4.1. Eiseres stelt - verkort weergegeven - dat zij geen omzetbelasting is verschuldigd ter zake van de executieopbrengst van beslagen roerende zaken van derden. Zij voert daartoe aan dat de ontvanger de roerende zaken niet ten behoeve van eiseres heeft verkocht. Door het bodembeslag is de macht om als eigenaar over de zaken te beschikken niet overgegaan op eiseres, omdat de eigenaar door het beslag deze macht niet heeft verloren. Eerst door de executie verlaten de roerende zaken het vermogen van de primaire gerechtigde. De ontvanger treedt zakenrechtelijk gezien op namens de primaire eigenaar. Deze krijgt, door de executoriale verkoop, een vorderingsrecht op eiseres. Eiseres is door de verkoop op geen enkele wijze gebaat nu zij, in plaats van een schuld aan de belastingdienst, een schuld krijgt aan de primaire eigenaar.
Eiseres is verder van mening dat de omzetbelasting, die ten tijde van de executie in rekening is gebracht, had moeten worden afgezonderd ter voldoening van de ter zake van deze verkoop verschuldigde omzetbelasting.
Eiseres voert aan dat haar situatie niet vergelijkbaar is met die van een pandgever. Het arrest van de Hoge Raad van 23 juni 1999, BNB 1999/330, is niet van toepassing omdat in die procedure degene die de goederen in pand had gegeven, dezelfde is als de schuldenaar. Ook de arresten van het Hof van Justitie 8 februari 1990, C-320/88 (Safe), VN 1990, blz. 2127, en van 4 oktober 2001, nr C-326/99, VN 2001/56.25, zijn niet van toepassing omdat deze niet gaan over de rechtsvraag of bij executie van goederen van derden tot verhaal van een publiekrechtelijke vordering sprake is van eigendomsoverdracht.
De resolutie van 20 april 1995, nr. AFZ 95/1271, is in het onderhavige geval niet van toepassing. De bodemgoederen zijn geen voorwerp van overgang geweest tussen eiseres en de koper. Pas ten tijde van de executoriale verkoop heeft een belaste levering plaatsgevonden tussen de primair gerechtigde en eiseres. Tot slot stelt eiseres dat de facturen voor de verkochte goederen zijn uitgevaardigd door of namens de ontvanger. De curatoren van eiseres konden, anders dan verweerder stelt, geen bezwaar maken tegen de facturen.
4.2. Verweerder stelt - verkort weergegeven - dat de ontvanger de roerende zaken heeft verkocht namens degene bij wie beslag is gelegd. Het is volgens verweerder niet van belang of deze roerende zaken eigendom waren van eiseres of van derden omdat deze voor de toepassing van de Invorderingswet op grond van HR 12 mei 1989, VN 1989, blz. 1591, en HR 26 mei 1989, VN 1989, blz. 147, kunnen worden behandeld als roerende zaken die toebehoren aan eiseres. Door de bijzondere situatie waarin de roerende zaken van derden komen te verkeren door de verhaalsrechten, worden deze voor de heffing van omzetbelasting voor rekening en risico van eiseres verkocht.
Dat de ontvanger zich op basis van het arrest van de Hoge Raad van 6 mei 1983, VN 1983, blz. 1057, en de resolutie van 20 april 1995, nr. AFZ 95/1271, heeft kunnen verhalen op de gehele tegenprestatie van de verkochte roerende zaken, inclusief de omzetbelasting, is hierbij niet van belang. Voorts is in de resolutie in punt 2.2 bepaald dat, in geval van bodembeslag, voorafgaand aan de levering door de belastingschuldige aan de koper, door de eigenaar is geleverd - althans in de zin van de Wet OB - aan de belastingschuldige.
In het onderhavige geval moet volgens verweerder aangesloten worden bij de communautaire uitleg van het begrip beschikkingsmacht over goederen. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie 8 februari 1990, C-320/88 (Safe), VN 1990, blz. 2127, was eiseres bevoegd om over de roerende zaken te beschikken als eigenaar. Ter zitting heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat de bevoegdheid van de ontvanger een aanvulling van rechtswege vormt van de beschikkingsmacht van eiseres zodat zij de volle beschikkingsmacht heeft.
Verder stelt verweerder dat de positie van eiseres geen andere is dan die van de pandgever en dat, gelet op het arrest HR 23 juni 1999, BNB 1999/330, de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht is opgelegd.
Subsidiair voert verweerder aan dat de omzetbelasting verschuldigd is, aangezien deze op de factuur is vermeld, zodat artikel 37 Wet OB van toepassing is. Herstel hiervan is alleen mogelijk indien er een correctie van de facturering plaatsvindt en terugbetaling van de belasting aan de afnemer.
Voor de overige standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In artikel 12, eerste lid, Wet OB is bepaald dat de belasting wordt geheven van de ondernemer die de levering of de dienst verricht. Voor de beoordeling van het onderhavige geschil is daarom doorslaggevend of eiseres roerende zaken van derden heeft geleverd.
5.2. De naheffingsaanslag is opgelegd in verband met de levering van roerende zaken, die door de ontvanger zijn verkocht nadat bodembeslag is gelegd als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de Invorderingswet. Aan de wettelijke bevoegdheid van de ontvanger om roerende zaken waarop bodembeslag is gelegd te verkopen, komt naar het oordeel van de rechtbank geen betekenis toe bij de beantwoording van de vraag of deze roerende zaken van derden door eiseres zijn geleverd als bedoeld in artikel 12 Wet OB.
5.3. Verweerder stelt dat de roerende zaken voor rekening en risico van eiseres zijn verkocht omdat eiseres de volledige beschikkingsmacht had over deze zaken. Verweerder heeft dit onder meer onderbouwd door zich te beroepen op het Safe arrest (Hof van Justitie 8 februari 1990, C-320/88) en door te stellen dat de bevoegdheid van de ontvanger om de roerende zaken te verkopen een aanvulling van rechtswege vormt op de beschikkingsbevoegdheid van eiseres.
5.4. De rechtbank volgt verweerder niet in deze stelling. Dat de ontvanger op grond van het bepaalde in de Invorderingswet bevoegd is om tot verhaal van zijn vorderingen de roerende zaken te verkopen, heeft geen invloed op de beschikkingsmacht van eiseres op onroerende zaken van derden. Voorts is niet gebleken dat de roerende zaken op enig moment aan eiseres zijn geleverd en ook overigens is niet gebleken dat eiseres ten tijde van de verkoop de macht had om als eigenaar over de goederen te beschikken.
5.5. Verweerder heeft een beroep gedaan op de resolutie van 20 april 1995, nr. AFZ 95/1271, waarin is opgenomen dat in geval van bodembeslag, voorafgaand aan de levering door de belastingschuldige aan de koper, door de eigenaar is geleverd - althans in de zin van de Wet OB - aan de belastingschuldige. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de eigenaar aan eiseres de bevoegdheid heeft gegeven om deze roerende zaken te gebruiken, maar dat daaraan, zoals hiervoor reeds in 5.4. is overwogen, niet het gevolg kan worden verbonden dat eiseres hierdoor de macht heeft gekregen om als eigenaar over deze roerende zaken te beschikken. Aan de resolutie van 20 april 1995, nr. AFZ 95/1271, kan derhalve niet de door verweerder voorgestane betekenis worden toegekend dat daaruit een (fictieve) levering van zaken moet worden aangenomen.
5.6. De rechtbank verwerpt eveneens de stelling van verweerder dat eiseres, overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 23 juni 1999, BNB 1999/330, door de executie de roerende zaken aan de kopers op de executieverkoop heeft geleverd. Bij het vestigen van een pandrecht, zoals aan de orde in het aangehaalde arrest van de Hoge Raad, heeft de pandgever immers vooraf uitdrukkelijk ingestemd met het recht van parate executie en is de pandgever tevens schuldenaar. Omdat de pandgever eigenaar was, had hij voorafgaand aan de executie de macht om als eigenaar over de zaken te beschikken. Bij het bodemrecht zoals dat volgt uit artikel 22, derde lid, van de Invorderingswet, worden roerende zaken van derden daarentegen door de ontvanger verkocht ter voldoening van een belastingschuld, zonder dat de eigenaar hiermee heeft ingestemd. De belastingschuldenaar was geen eigenaar
en had naar het oordeel van de rechtbank niet de macht om als eigenaar over de verkochte zaken te beschikken. Deze situatie is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met die waarin sprake is van een pandrecht zodat het hiervoor bedoelde arrest niet van toepassing is.
5.7. Subsidiair heeft verweerder aangevoerd dat eiseres omzetbelasting is verschuldigd omdat deze op de facturen is vermeld. Uit artikel 37 Wet OB volgt echter dat deze bepaling van toepassing is indien eiseres op de factuur melding zou hebben gemaakt van omzetbelasting, welke zij, anders dan op grond van dit artikel, niet verschuldigd zou zijn geworden. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake nu de facturen zijn opgemaakt door de ontvanger en door G B.V. Verweerders beroep op artikel 3, vierde lid, Wet OB leidt er evenmin toe dat naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Eiseres kan immers niet worden aangemerkt als verkoper van de goederen, nu de ontvanger de desbetreffende goederen op basis van zijn wettelijke bevoegdheid via de veiling heeft laten verkopen.
5.8. Uit het voorgaande volgt dat de roerende zaken niet door eiseres zijn geleverd zodat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805, en wijst de Staat aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 20 juni 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.P.M. van Rijn, mr. J. van de Merwe en mr. E. Polak in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.