BNB 1999/330
Vestiging van een bezitloos pandrecht, verkoop door de pandhouder van goederen, gevolgd door verhaal op de opbrengst door de pandhouder
HR 23-06-1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2784, m.nt. M.E. van Hilten
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23 juni 1999
- Magistraten
Jansen; Moor, de; Brunschot, van; Vliet, van; Hammerstein
- Zaaknummer
34 216
- Noot
M.E. van Hilten
- LJN
AA2784
- JCDI
JCDI:ADS888035:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:AA2784, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑06‑1999
- Wetingang
Art. 3 Wet OB 1968, art. 2, eerste lid, Zesde richtlijn
Essentie
Vestiging van een bezitloos pandrecht, verkoop door de pandhouder van goederen, gevolgd door verhaal op de opbrengst door de pandhouder
Samenvatting
Een bank heeft ingevolge een aan haar krachtens bezitloos pandrecht toekomend recht van parate executie een aantal roerende zaken van X BV verkocht voor bedragen inclusief omzetbelasting. Op de opbrengst heeft de bank vervolgens verhaal genomen voor haar vordering op X BV.
HR: Het enkel vestigen van een bezitloos pandrecht op de roerende zaken vormt voor de heffing van de omzetbelasting niet een levering, aangezien de macht om als eigenaar over deze zaken te beschikken niet ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.