HR, 17-11-2006, nr. 41 434
ECLI:NL:HR:2006:AZ2377, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-11-2006
- Zaaknummer
41 434
- LJN
AZ2377
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2006:AZ2377, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑11‑2006; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2004:AR5327, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
BNB 2007/50 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
V-N 2006/62.24 met annotatie van Redactie
NTFR 2006/1651 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Uitspraak 17‑11‑2006
Nr. 41.434
17 november 2006
Za
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. (voorheen A B.V.) te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 26 oktober 2004, nr. 03/01176, betreffende na te melden beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van het object "Antenne GSM" op de a-flat aan de b-straat 1 te Q voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 88.000 (€ 39.932).
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het hoofd van de afdeling Belastingen en Verzekeringen van de gemeente Hengelo bij uitspraak de waarde nader vastgesteld op ƒ 44.074 (€ 20.000).
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo (hierna: het college) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het college heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is een aanbieder van diensten op het terrein van mobiele telecommunicatie in Nederland.
3.1.2. In verband met haar bedrijfsvoering heeft zij op het dak van de a-flat aan de b-straat 1 te Q een zendinstallatie doen plaatsen, die onderdeel uitmaakt van een landelijk dekkend netwerk ten behoeve van de door belanghebbende verleende diensten (hierna: de zendinstallatie).
3.1.3. Daartoe heeft belanghebbende met de eigenaar van het flatgebouw een huurovereenkomst gesloten voor de duur van
vijftien jaren met een stilzwijgende verlenging van (telkens) vijf jaren.
3.1.4. De a-flat kan, voor wat betreft het plaatsen van zendinstallaties ten behoeve van telecommunicatie, als een A-locatie worden aangemerkt.
3.1.5. De zendinstallatie bestaat uit een Base Transceiver Station (hierna: de BTS-kast), een antennesysteem en kabels. De zendinstallatie is vervaardigd van duurzame materialen.
3.1.6. De BTS-kast is geplaatst op een constructie van metalen balken, die door middel van metalen moeren en bouten zijn bevestigd aan vier poeren. Die poeren zijn aangebracht op het dak van de a-flat en zijn, evenals het dak, afgewerkt met bitumen.
3.1.7. Het antennesysteem bestaat uit twee antennes en drie schotels, die met klampen en haken aan stangen zijn bevestigd. Die stangen zijn met metalen moeren en bouten aan de liftopbouw op het dak bevestigd.
3.1.8. De kabels die de antennes met de BTS-kast verbinden, liggen in een kabelgoot welke op tegels rust.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de zendinstallatie als een onroerende zaak is aan te merken. Het heeft daartoe overwogen dat de zendinstallatie - zijnde een werk - door vereniging met het flatgebouw duurzaam met de grond is verenigd, en dat alsdan voor de beantwoording van de vraag of de zendinstallatie onroerend is, niet van belang is of deze naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.
3.3. Middel I strekt ten betoge dat het Hof niet tot zijn oordeel mocht komen zonder te toetsen of de zendinstallatie naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, aangezien voor de beantwoording van de vraag of een gebouw of werk duurzaam met de grond is verenigd altijd moet worden getoetst aan het criterium of het gebouw of werk naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.
3.4. Het middel is gegrond. In de zin van artikel 3:3, lid 1, BW is een gebouw of werk slechts dan duurzaam met de grond verenigd (hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met een ander gebouw of werk) indien het, mede gelet op de bedoeling van degene door wie of in wiens opdracht het is tot stand gebracht, naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, en dit ook naar buiten kenbaar is uit bijzonderheden van aard en inrichting van dat gebouw of werk (vgl. HR 6 juni 2003, nr. 36075, BNB 2003/271, en HR 13 mei 2005, nr. 39429, BNB 2005/212).
Opmerking verdient daarbij dat de wijze waarop het gebouw of werk (technisch) verbonden is met de grond, dan wel met een ander gebouw of werk, één van de aspecten is die in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling of het gebouw of werk naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.
Het Hof heeft derhalve blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, door zijn oordeel dat de zendinstallatie onroerend is te baseren op de enkele omstandigheid dat deze verenigd is met het flatgebouw, zonder te toetsen of de zendinstallatie naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.
3.5. Op grond van het hiervoor onder 3.4 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De (subsidiair aangevoerde) middelen II en III behoeven geen bespreking. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
Het college zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409, en
veroordeelt het college in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de gemeente Hengelo aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, C.J.J. van Maanen en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2006.