HR, 30-10-2009, nr. 43 937
ECLI:NL:HR:2009:BK1488
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-10-2009
- Zaaknummer
43 937
- LJN
BK1488
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK1488, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑10‑2009; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2007:BB4625, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
BNB 2010/49 met annotatie van R.F.C. SPEK
Belastingadvies 2009/24.2
V-N 2009/53.4 met annotatie van Redactie
Vp-bulletin 2009, 72 met annotatie van Redactie
NTFR 2009/2407 met annotatie van Mr. P.J. van Amersfoort
Uitspraak 30‑10‑2009
Inhoudsindicatie
Art. 27e, letter a, AWR. Geen omkering en verzwaring bewijslast, indien in de aangifte een pleitbaar standpunt is ingenomen.
Nr. 43 937
30 oktober 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 februari 2007, nr. 05/00076, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbendes rechtsvoorganger, Stichting A, is over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: loonheffing) opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boete zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de boete vernietigd en de zaak voor nadere beslissing omtrent de loonheffing terugverwezen naar de Inspecteur. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. L.F. van Kalmthout, advocaat te Rotterdam.
3. Beoordeling van de door de Staatssecretaris voorgestelde middelen
3.1.1. Belanghebbende heeft destijds het standpunt ingenomen dat inhouding van loonheffing ter zake van de - in 's Hofs uitspraak omschreven - rendementsgaranties niet eerder aan de orde zou komen dan bij het inroepen daarvan, en heeft te dier zake in de onderhavige jaren bij het doen van aangiften geen loon in aanmerking genomen. Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende aldus de vereiste aangiften heeft gedaan, bij het ontbreken waarvan de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard.
3.1.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het door belanghebbende destijds ingenomen standpunt in ieder geval zodanig pleitbaar was dat in de onderhavige procedure geen plaats is voor het omkeren en verzwaren van de bewijslast. Hierin ligt besloten het oordeel dat belanghebbendes toenmalige standpunt in die mate verdedigbaar was, dat zij redelijkerwijs kon menen juist te handelen door in overeenstemming daarmee haar aangiften te doen, en dat belanghebbende toen derhalve niet wist of zich ervan bewust moest zijn dat zij in die aangiften te weinig loonheffing verantwoordde ter zake van de toekenning van de rendementsgaranties; daaruit volgt dat niet kan worden gezegd dat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan.
3.1.3. Aldus verstaan is het Hof bij zijn oordeel niet uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel kan voor het overige, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het eerste middel faalt derhalve.
3.2. Ook de overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten
Wat betreft het cassatieberoep van belanghebbende acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Wat betreft het cassatieberoep van de Staatssecretaris zal de Staatssecretaris worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën voor wat betreft het cassatieberoep van de Staatssecretaris in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2009.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 447.