Hof 's-Gravenhage, 17-09-2003, nr. 02/2343
ECLI:NL:GHSGR:2003:AN9315
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
17-09-2003
- Zaaknummer
02/2343
- LJN
AN9315
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2003:AN9315, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 17‑09‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AU0877
- Wetingang
art. 36l Wet belastingen op milieugrondslag
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑09‑2003
Inhoudsindicatie
teruggaaf van regulerende energiebelasting op de voet van artikel 361 van de Wet belastingen op milieugrondslag mogelijk gezien doelstelling belanghebbende
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
derde meervoudige belastingkamer
17 september 2003
nummer BK-02/02343
UITSPRAAK
op het beroep van de stichting X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen na te noemen beschikking.
1. Beschikking en bezwaar
1.1. Belanghebbende heeft op 15 november 2000, op de voet van artikel 36l van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wet), een verzoek om teruggaaf van regulerende energiebelasting gedaan over het tijdvak 31 maart 1999 tot 5 maart 2000, welk verzoek door de Inspecteur bij beschikking van 1 februari 2002 is afgewezen.
1.2. De tegen de beschikking gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 218. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 16 april 2003, gehouden te Den Haag. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en op zichzelf aannemelijk, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is een stichting die volledig ten dienste staat van de plaatselijke A-groep te X (hierna: de Groep). De Groep is een organisatorische eenheid binnen de vereniging B Nederland (hierna: B Nederland). De Groep bezit geen rechtspersoonlijkheid. Het doel en de feitelijke werkzaamheden van de Groep zijn gelijk aan die van B Nederland.
3.2. De statuten van B Nederland bevatten onder andere de volgende bepalingen:
Artikel 1.
De vereniging draagt de naam: B NEDERLAND en is gevestigd te Q..
Artikel 4
Lid 1. De Vereniging stelt zich ten doel het bevorderen van het spel van verkennen in Nederland op grondslag van de ideeën van C om daarmee een plezierige beleving van de vrije tijd te bieden aan meisjes en jongens, waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de vorming van de persoonlijkheid;
Lid 2.(...)
Lid 3.(...)
Artikel 5
De vereniging tracht dit doel te bereiken door:
- de ontwikkeling en het bevorderen van het actief beoefenen van het spel van verkennen in Nederland;
(...)
Artikel 8
Lid 1. De vereniging is opgebouwd uit groepen, bestaande uit één of meer speleenheden (waaronder begrepen stammen), alsmede uit regio's. (...).
Lid 2. Ten dienste van de in lid 1 van dit artikel genoemde niveaus van de vereniging bestaan stichtingen, die opgericht zijn conform de eisen ingevolge het Huishoudelijk Reglement..
3.3. Belanghebbende is, met inachtneming van artikel 8 van de statuten van B, opgericht bij notariële akte van 31 oktober 1973. Belanghebbende bestaat blijkens het tweede lid van voornoemd artikel 8 ter ondersteuning van de Groep. De statuten van belanghebbende luiden, voor zover thans van belang, als volgt:
Artikel 1.De naam der stichting luidt: "Stichting X" en is gevestigd te Z; de stichting is een groepsstichting en staat als zodanig ten dienste van genoemde X te Z, welke een onderdeel vormt van "B Nederland": de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging "B Nederland", gevestigd te Rt, die zich ten doel stelt het bevorderen van het spel van verkennen in Nederland op grondslag van ideeën van C.
Artikel 2. De stichting heeft ten doel de behartiging van de financiële- en materiële belangen van de groep en in het bizonder het verkrijgen van- en het beheer over de financiële middelen, de roerende en onroerende zaken, die de groep voor het spelen van het spel van verkennen nodig heeft of kan gebruiken.
Artikel 4. (...) De stichting beheert het vermogen van de groep. Te dien einde zal al hetgeen de groep verkrijgt aan gelden en goederen, daaronder begrepen de contributie van de leden in administratie worden ondergebracht bij de stichting, terwijl onroerende goederen, hoe ook verkregen, en bestemd voor en ten nutte van de groep, eigendom zijn van de stichting dan wel door deze worden gehuurd. Het stichtingsbestuur en het groepsbestuur zullen met alle geoorloofde middelen bevorderen, dat dit beheer het gehele vermogen van de groep omvat.
De stichting neemt hierbij op zich de navolgende verplichting:
a. jaarlijks de door "B Nederland" vastgestelde ledencontributie van de leden van de groep voor hen af te dragen aan "B Nederland" en
b. voor elk jaar voldoende geldmiddelen ter beschikking te stellen van de speleenheden op basis van de begroting (...).
Artikel 6: HET STICHTINGSBESTUUR
1. Het stichtingsbestuur bestaat uit tenminste vijf personen, die voor drie jaar door de groepsraad worden benoemd. (...).
2. In het stichtingsbestuur zullen tenminste twee leden van het groepsbestuur zitting hebben en verder tenminste twee ouders van willekeurige leden van de groep.
3. (...)
4. (...)
5. (...)
6. (...)
7. (...)
ARTIKEL 10: LIKWIDATIE: (...) De likwidatie en de bestemming van het likwidatiesaldo geschiedt in overeenstemming met- en volgens de aanwijzingen van de groepsraad. (...)
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of belanghebbende, op de voet van artikel 36l van de Wet, recht heeft op teruggaaf van een bedrag van € 30 (ƒ 66) aan regulerende energiebelasting over het tijdvak 31 maart 1999 tot 1 januari 2000, hetgeen belanghebbende verdedigt doch de inspecteur betwist.
4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5. Conclusies van partijen
5.1. Het beroep van belanghebbende strekt uiteindelijk tot vernietiging van de uitspraak en tot een teruggaaf van regulerende energiebelasting tot een bedrag van € 30 (ƒ 66).
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1. Op grond van het bepaalde in artikel 36l, lid 11, van de Wet is de teruggaafregeling van het zevende lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing "op instellingen, die zich blijkens hun statuten de uitoefening ten doel stellen van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard". In artikel 8ja van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (tekst 2000, hierna: de Uitvoeringsregeling) zijn nadere voorwaarden gesteld met betrekking tot de toepassing van deze teruggaafregeling.
6.2. Blijkens de toelichting op artikel 8ja van de Uitvoeringsregeling kan voor de beantwoording van de vraag of een instelling zich blijkens haar statuten de uitoefening van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard ten doel stelt in de praktijk worden aangesloten bij het bepaalde in artikel 24, lid 4, van de Successiewet 1956 en komt een instelling voor een teruggaaf in aanmerking indien zij kwalificeert of zich zou kunnen kwalificeren als een instelling in de zin van vorenbedoeld artikel 24, lid 4.
6.3. De bewoordingen van artikel 36l, lid 11, van de Wet en vorenbedoeld artikel 24, lid 4, verschillen met betrekking tot de aard van de instellingen onder meer in die zin dat in artikel 36l, lid 11, van de Wet het in vorenbedoeld artikel 24, lid 4, voorkomende begrip "algemeen nut beogende instelling" niet voorkomt. Blijkens de voor het jaar 2000 geldende tekst van de Wet kan een instelling een verzoek om teruggaaf doen indien er sprake is van een instelling met als doel het verrichten van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard, los van de vraag of er sprake is van "algemeen nut beogen".
6.4. Uit de eerdervermelde toelichting valt af te leiden dat een instelling in de zin van vorenbedoeld artikel 24, lid 4, in ieder geval in aanmerking kan komen voor een teruggaaf. Anders dan de Inspecteur betoogt valt uit die toelichting echter geenszins af te leiden dat andere instellingen dan die in de zin van vorenbedoeld artikel 24, lid 4, van de teruggaaf zouden zijn uitgesloten.
6.5. Om voor de onderhavige teruggaaf in aanmerking te komen stelt de tot 1 januari 2002 geldende tekst van artikel 36l, lid 11, van de Wet slechts als criterium dat de instellingen "zich blijkens hun statuten de uitoefening ten doel stellen van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard". Daarnaast bevat de Uitvoeringsregeling de eis dat de feitelijke werkzaamheden met de statutaire overeenkomen.
6.6. Met belanghebbende is het Hof van oordeel - de Inspecteur heeft dit ook niet weersproken - dat, mede gelet op het bepaalde in de onder 3.3. vermelde statuten, tussen de Groep en belanghebbende een zodanige personele en organisatorische verwevenheid bestaat dat zij tezamen als één instelling in de zin van artikel 361, lid 11, van de Wet moeten worden aangemerkt.
6.7. Gelet op artikel 4 van de Statuten van B Nederland en de artikelen 1, 2 en 4 van belanghebbendes statuten, heeft deze instelling ten doel het leveren van een bijdrage aan de vorming van de persoonlijkheid door middel van het bevorderen van het spel van verkennen in Nederland op grondslag van de ideeën van C, waarmee een plezierige beleving van de vrije tijd wordt geboden aan meisjes en jongens en wordt ten behoeve van dit doel door belanghebbende onroerend goed en ander vermogen beheerd. Naar het oordeel van het Hof is aldus sprake van een activiteit van maatschappelijke, sociale of culturele aard als bedoeld in artikel 361, lid 11, van de Wet. Gesteld noch gebleken is dat de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende en/of de Groep iets anders omvatten dan wel op iets anders waren gericht.
6.8. Het vorenoverwogene leidt het Hof tot het oordeel dat het doel van belanghebbende is de uitoefening van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard. Zij voldoet daarmee aan de voorwaarden die vorenbedoelde bepaling stelt. Mitsdien heeft belanghebbende recht op teruggaaf van regulerende energiebelasting ten bedrage van € 30 (ƒ 66).
7. Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het feit dat deze procedure heeft te gelden als een proefprocedure stelt het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.288 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2 punten) à € 322 x 2 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.2. Voor een veroordeling van de Inspecteur in de kosten van de bezwaarfase acht het Hof geen termen aanwezig, aangezien belanghebbendes gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat aan belanghebbende ter zake van de bezwaarprocedure geen kosten in rekening zullen worden gebracht.
7.3. Voorts dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed.
8. Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep alsmede de beschikking,
- verleent een teruggaaf van regulerende energiebelasting ten bedrage van € 30,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 1.288, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden,
- en gelast die rechtspersoon het voor deze zaak gestorte griffierecht ad € 218 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld op 17 september 2003 door mrs. Vonk, Schuurman en Van Leijenhorst. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van de Vijver.
(Van de Vijver)
(Vonk)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.