FED 1996/606
De tweede standaardvoorwaarde bij de fiscale eenheid (versie 1986) verplicht een dochtermaatschappij om een jegens de moedermaatschappij bestaande schuld in het jaar voorafgaande aan de beoogde ingang van de fiscale eenheid af te waarderen. Wanneer dit wordt nagelaten en de inspectie nadien niet op de hoogte wordt gebracht van de vorming van een fiscale eenheid, is niet de vereiste aangifte gedaan. Hierdoor mag worden nageheven en de heffingsrente wordt dan berekend vanaf het moment van aanvaarding van de voor de vorming opgelegde voorwaarden.
HR 29-05-1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1821, m.nt. R. Offermanns
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29 mei 1996
- Magistraten
Stoffer; Zuurmond; Jansen, C.H.M.; Fleers; Pos
- Zaaknummer
29 969
- Noot
R. Offermanns
- LJN
AA1821
- JCDI
JCDI:ADS125712:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Fiscaal bestuursrecht / Algemeen
Belastingrecht algemeen / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1996:AA1821, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑05‑1996
- Wetingang
Art. 8 eerste lid en 30c eerste lid AWR; standaardvoorwaarde 2 art. 15 Wet Vpb. 1969
Essentie
De tweede standaardvoorwaarde bij de fiscale eenheid (versie 1986) verplicht een dochtermaatschappij om een jegens de moedermaatschappij bestaande schuld in het jaar voorafgaande aan de beoogde ingang van de fiscale eenheid af te waarderen. Wanneer dit wordt nagelaten en de inspectie nadien niet op de hoogte wordt gebracht van de vorming van een fiscale eenheid, is niet de vereiste aangifte gedaan. Hierdoor mag worden nageheven en de heffingsrente wordt dan berekend vanaf het moment van aanvaarding van de voor de vorming opgelegde voorwaarden.
Uitspraak
Het geschil betreft de vraag of in de gegeven omstandigheden heffingsrente mocht worden geheven ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.