Hof 's-Gravenhage, 25-05-2010, nr. BK-09/00358
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM6509
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
25-05-2010
- Zaaknummer
BK-09/00358
- LJN
BM6509
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BM6509, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 25‑05‑2010; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2009:BI4096, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
V-N 2010/40.24 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/1851 met annotatie van mr. W. Verstijnen
Uitspraak 25‑05‑2010
Inhoudsindicatie
Artikel 6.33, eerste lid, onder b, Wet IB 2001. Belanghebbende kan worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling.
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector belasting
nummer BK-09/00358
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer van 25 mei 2010
op het hoger beroep van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Oost-Brabant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 april 2009, nummer AWB 08/6030 IB/PVV, betreffende de hierna vermelde ten aanzien van de stichting [belanghebbende], gevestigd te [Z], (hierna: belanghebbende) gegeven beschikking.
Beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Op een verzoek van belanghebbende om aangemerkt te worden als een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) in de zin van artikel 6.33, eerste lid, onder b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet), heeft de Inspecteur negatief beslist.
1.2. Bij uitspraak op het door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur de beschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur en de beschikking vernietigd, belanghebbende met ingang van 1 januari 2008 als een ANBI aangemerkt, de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het beroep ten bedrage van € 644 en de Staat der Nederlanden gelast het griffierecht van € 288 aan belanghebbende te vergoeden.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof.
2.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van repliek ingediend. Hierop heeft belanghebbende met een conclusie van dupliek gereageerd. De Inspecteur heeft op 29 maart 2010 nadere stukken ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 april 2010, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende is opgericht op 7 november 1997. Artikel 2, eerste lid van haar statuten luidt in 2006:
"De stichting heeft ten doel het vervoeren van ouderen"
Naar aanleiding van het geschil met de Inspecteur heeft belanghebbende in 2010 haar statuten gewijzigd. Artikel 2 luidt thans:
"1. De stichting heeft ten doel het op ideële basis aanbieden van vervoer van deur tot deur aan senioren, opdat zij zo lang mogelijk sociaal en maatschappelijk actief kunnen blijven en niet persoonlijk geïsoleerd raken.
2. De stichting tracht haar doel te bereiken:
a. door het zonder winstoogmerk exploiteren van een of meer personenbussen om daarmee ritten te verzorgen voor genoemde doelgroep;
b. door tot de genoemde doelgroep behorende personen op afspraak op te halen en te brengen naar de afgesproken plaatsen binnen de gemeente waarin de stichting werkzaam is;
c. door het inschakelen van vrijwilligers die de organisatie beheren, vervoersdiensten regelen, de personenbussen besturen, de passagiers begeleiden en bijzondere taken uitvoeren;
d. door het verwerven van financiële steun van bedrijven en particulieren;
e. met alle middelen die in de ruimste zin met het vorenstaande verband houden."
3.2. Ouderen kunnen een dag van te voren bellen en een tijd doorgeven. Belanghebbende maakt een reisschema. De volgende dag worden de ouderen opgehaald en naar het beoogde reisdoel gebracht. Daar geven de ouderen door hoe laat zij willen worden opgehaald. Na een ziekenhuisbezoek kunnen ouderen bellen, waarna zij worden opgehaald.
3.3. Ouderen vanaf 63 jaar komen in aanmerking voor de diensten van belanghebbende. De gemiddelde leeftijd is 82 jaar, de oudste vervoerde is thans 98 jaar oud. Wie gebruik wil maken van de bus dient een vaste maandelijkse bijdrage van € 4,50 te betalen. Voor een rit dient afzonderlijk te worden betaald: een elfrittenkaart kost € 5. Voor dit vandeurtotdeurvervoer brengt een commerciële vervoerder veel hogere bedragen in rekening, die buiten het bereik van de meeste vervoerden liggen.
3.4. Belanghebbende verricht haar werkzaamheden met vier busjes en maakt gebruik van 120 vrijwilligers. Belanghebbende kan voor zover de technische mogelijkheden van de bus dit toestaan rollators meenemen. Op een bus rijdt naast een chauffeur een begeleider mee die hulp verleent bij in- en uitstappen, die aanbelt bij de vervoerden, die de vervoerden veilig naar de gewenste locatie begeleidt, zoals een geldautomaat, of mensen ondersteunt die moeilijk lopen, en die in voorkomende gevallen de boodschappen draagt. Indien in weerwil van de afspraak met de vervoerden niet wordt opengedaan, wordt de familie gewaarschuwd.
3.5. Naast de ritopbrengst heeft belanghebbende inkomsten uit reclame en belegging.
Uit de resultatenrekening over het jaar 2006 blijkt dat belanghebbende over een eigen vermogen van € 234.281 beschikt. Van een balanstotaal van € 244.602 is € 31.108 vastgelegd in de vier busjes, en bestaat € 24.937 uit debiteuren, omzetbelasting en overlopende activa. Het restant van € 188.557 bestaat uit liquide middelen. Het exploitatieoverschot in dit jaar bedraagt € 29.537. Het vermogen dient statutair (ook bij liquidatie) te worden aangewend voor het doel waarvoor belanghebbende is opgericht.
3.6. In de jaren na het jaar 2006 is een deel van de reclameopbrengsten weggevallen. Op dit moment stelt de gemeente aan belanghebbende gratis een pand met vier parkeerplaatsen ter beschikking. De gemeente heeft belanghebbende echter verzocht uit te zien naar een nieuwe locatie. Belanghebbende overweegt het aanschaffen van een nieuwe bus, waarin er ook plaats voor rolstoelen aanwezig is. De aanschafprijs van een nieuwe bus bedraagt € 51.500 inclusief circa € 17.000 aan BPM.
3.7. Met de voor de vennootschapsbelasting bevoegde Inspecteur is destijds afgestemd op de resultatenrekening een fictieve post personeelskosten op te voeren voor de vrijwilligers. Deze post was gebaseerd op het aantal gewerkte uren en het commerciële uurtarief. Hiermee werd inzichtelijk gemaakt dat een commerciële exploitatie niet mogelijk zou zijn. Ook is met die Inspecteur in 2000 afgestemd dat het exploitatieoverschot bestemd is voor herinvesteringen en als buffer voor het wegvallen van sponsors. In 2004 is dit gecontroleerd.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In geschil is of de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om haar als ANBI aan te wijzen terecht heeft afgewezen, hetgeen hij stelt, doch belanghebbende betwist.
4.2. Belanghebbende stelt dat zij met ingang van 1 januari 2008 als ANBI dient te worden aangemerkt. Zij baseert zich hierbij op haar statutaire doelstelling die naar de strekking moet worden verstaan als het doorbreken van het sociale isolement waarin ouderen verkeren. Van commerciële activiteiten is geen sprake, nu belanghebbende zonder de diensten van vrijwilligers haar activiteiten niet financieel sluitend zou kunnen verrichten. Het vermogen is noodzakelijk voor het opvangen van tegenvallers en voor herinvesteringen. Het gelijkheidsbeginsel is geschonden, omdat er wel andere, vergelijkbare instellingen zijn die als ANBI zijn erkend. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.3 De Inspecteur is van mening dat belanghebbende niet het algemene nut dient. Hij voert hiertoe de statuten van belanghebbende aan waaruit blijkt dat belanghebbende slechts een particulier belang dient. Het gaat om commerciële activiteiten, nu er voor de ritten moet worden betaald. Belanghebbende heeft een winststreven. De Inspecteur bestrijdt dat de ouderen die belanghebbende vervoert een gebrek aan mobiliteit hebben, omdat ouderen volgens de regelgeving van belanghebbende zelfstandig moeten kunnen in- en uitstappen. De aanwezigheid van een bijrijder ziet de Inspecteur niet als een specifieke zorgfunctie maar als extra service aan de voor de ritten betalende cliënten. Hij is van mening dat het niet om activiteiten gaat waarmee ouderen uit hun isolement worden gehaald. De Inspecteur is verder van mening dat het vermogen de norm van redelijke vermogensvorming overschrijdt. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.
Overwegingen van de rechtbank
5. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard op grond van- onder meer- de volgende overwegingen, waarbij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder is aangeduid.
"4.1 In artikel 6.33 van de Wet IB 2001 (hierna; de Wet) is geen definitie opgenomen van een ANBI. Weliswaar zijn in de artikelen 41a en 41b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 bepalingen opgenomen die betrekking hebben op een ANBI, doch deze hebben uitsluitend betrekking op de toepassing van het gestelde in het tweede en derde lid van artikel 6:33 van de Wet, te weten de procedure van het aanwijzen van een ANBI. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met de invoering van het ANBI-regime geen wijziging van de inhoud van het ANBI-begrip is beoogd. Daarom dient voor de beoordeling of sprake is van een ANBI te rade worden gegaan bij de jurisprudentie ter zake.
4.2 In zijn arrest van 31 oktober 1979, nr. 19 464, BNB 1979/314 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de beoordeling of sprake is van een ANBI niet zozeer van belang is wat de doelomschrijving van de betreffende instelling is maar evenzeer waaruit haar feitelijke werkzaamheden bestaan.
4.3 In het onderhavige geval bestaan deze werkzaamheden uit het vervoeren van ouderen vanaf de leeftijd van 63 jaar in de gemeenten Zwijndrecht en Hendrik Ido Ambacht van deur tot deur tegen een sterk gereduceerd tarief. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat dit vervoer er met name op is gericht te voorkomen dat deze ouderen in een sociaal isolement geraken of een dergelijk isolement te verminderen. Dat eiseres hiermee tevens voorziet in de vervoersbehoeften van een bepaalde groep personen doet hier niet aan af; het vervoer is te beschouwen als een middel en niet als doel op zich. Uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 1994, nr. 29 926, BNB 1994/280 blijkt dat het mogelijk is dat indien een instelling naast een particulier belang in ten minste gelijke mate een algemeen belang dient deze instelling kan worden aangemerkt als een ANBI.
4.4 Verweerder kan worden nagegeven dat de doelgroep tot wie eiseres zich richt een beperkte groep mensen is. Dit brengt op zich nog niet met zich dat dit de aanmerking van eiseres als een ANBI in de weg staat. Uit het arrest van 18 december 1985, nr. 22 937, BNB 1986/103 moet worden afgeleid dat indien een instelling in de behoefte van een bepaalde groep personen voorziet dit niet uitsluit dat de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks het algemene belang raken. Hiervan zal sprake zijn indien met het dienen van het belang van een beperkte groep tevens een algemeen belang wordt gediend, omdat het belang dat door de instelling wordt gediend volgens algemeen geldende opvattingen kan worden aangemerkt als een zaak waarvoor de overheid op enige wijze tot ondersteuning zou kunnen komen, of, uit een oogpunt van solidariteit, een belangrijk deel van de samenleving blijk geeft van zijn instemming, dan wel dat van het dienen van het particuliere belang een dermate positieve werking uitgaat dat daarmee ook ten minste gelijkwaardig aan het particuliere belang, het algemene belang is gediend. Daarbij kan in geval een instelling plaatselijk werkzaam is niet worden gezegd dat zij daardoor het algemene belang niet dient.
4.5 Nu de werkzaamheden van eiseres er op zijn gericht om te voorkomen dat ouderen in een sociaal isolement geraken door een gebrek aan mobiliteit is de rechtbank van oordeel dat niet allen vanwege de betrokkenheid van de overheid en de samenleving voor het welzijn van ouderen, maar ook door de positieve werking die van deze werkzaamheden uitgaat eiseres met haar werkzaamheden ten minste in gelijke mate als het particuliere belang, het algemene belang dient en om die reden kan worden aangemerkt als ANBI.
4.6 De rechtbank verwerpt de stelling van verweerder dat eiseres haar werkzaamheden op commerciële basis verricht en dat om die reden zij niet kan worden aangemerkt als een ANBI. Nu vaststaat dat het vervoer plaatsvindt tegen sterk gereduceerde tarieven en eiseres haar werkzaamheden uitsluitend kan realiseren met behulp van een grote groep vrijwilligers kan de conclusie niet anders zijn dan dat eiseres haar werkzaamheden niet op commerciële basis verricht. De rechtbank acht zich in dit oordeel gesteund door het standpunt dat de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Dordrecht heeft ingenomen bij de beoordeling van de belastingplicht van eiseres voor de heffing van de vennootschapsbelasting.
4.7 Aangezien de bijdrage die eiseres vraagt voor haar vervoerdiensten beduidend lager is dan voor vergelijkbare diensten pleegt te worden gerekend is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat eiseres in concurrentie treedt met andere vervoerders. Voor dit oordeel pleit de tot de gedingstukken behorende verklaring van [taxibedrijf] te [Z].
4.8 Uit het arrest van de Hoge Raad van 29 november 1972, nr. 16 946, BNB 1973/36 kan worden afgeleid dat de aanwezigheid van een niet onaanzienlijk vermogen het aanmerken van een ANBI niet in de weg hoeft te staan. Voorwaarde is wel dat aannemelijk is dat dit vermogen zal worden aangewend voor de werkzaamheden waarmee het algemene belang gediend wordt. Gelet op hetgeen eiseres onweersproken heeft gesteld omtrent de bestemming van haar vermogensoverschot en gelet op de statutaire bepaling inzake de bestemming van een batig liquidatiesaldo acht de rechtbank het aannemelijk dat het vermogen dat eiseres tot heden heeft opgebouwd voor haar doelstelling en werkzaamheden zal worden aangewend. Ook in dit oordeel acht de rechtbank zich gesteund door voormeld standpunt van de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Dordrecht.
4.9 Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres kan worden aangemerkt als een ANBI."
Beoordeling van het hoger beroep
6.1. Algemeen nut beogende instellingen zijn instellingen wier doelstelling een werkzaamheid betreft, welke op zichzelf rechtstreeks een algemeen belang raakt. Daartoe behoort niet een instelling die ten doel heeft een werkzaamheid die op zichzelf voorziet in een particulier belang waaraan een bepaalde kring van personen behoefte heeft. Dat wordt niet anders als de voorziening in dit belang indirect het algemene nut dient.
6.2. Daarenboven kan een instelling slechts worden aangemerkt als het algemeen nut beogend, indien komt vast te staan dat met de door haar verrichte werkzaamheden het algemeen belang minstens in gelijke mate als het particulier belang wordt gediend.
6.3. Naar 's Hofs oordeel dienen de doelstelling van belanghebbende als verwoord in artikel 2, onder 1 van de statuten alsmede belanghebbendes feitelijke activiteiten nagenoeg uitsluitend, derhalve voor ten minste 50 percent het algemeen nut. Daaraan doet niet af dat de statuten slechts het middel vermelden - het verstrekken van vervoer - waarlangs belanghebbende het doel, het voorkomen van sociaal isolement, wil bereiken.
6.4. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat de gemeente haar heeft medegedeeld dat zij de locatie waar zij thans over beschikt zal moeten verlaten en elders huisvesting zal moeten zoeken; dat deze komende verhuizing aanzienlijke kosten met zich zal brengen; en dat, gelet op de toenemende vraag naar het door haar aangeboden vervoer, uitbreidingsinvesteringen in busjes nodig zijn. Dit brengt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende niet meer vermogen aanhoudt dan redelijkerwijs nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van haar doelstelling.
6.5. Het hoger beroep is ongegrond. Beslist dient te worden als navermeld.
Proceskosten en griffierecht
7.1. Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 1.207,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (2,5 punten à € 322 maal factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak).
7.2 Omdat de uitspraak van de rechtbank in stand blijft, wordt van de Inspecteur een griffierecht geheven van € 448.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep, aan de zijde van belanghebbende gevallen en vastgesteld op € 1.207,50,
- gelast dat de griffier van de Inspecteur een griffierecht zal heffen van € 448.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. P.J.J. Vonk, J.W. baron van Knobelsdorff en H. Pijl, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E. Akarkan. De beslissing is op 25 mei 2010 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.