Hof Arnhem, 06-07-2010, nr. 09/00141 en 09/00143
ECLI:NL:GHARN:2010:BN1683, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
06-07-2010
- Magistraten
Mrs. A.J.H. van Suilen, B.F.A. van Huijgevoort, A.A. Fase
- Zaaknummer
09/00141 en 09/00143
- LJN
BN1683
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2010:BN1683, Uitspraak, Hof Arnhem, 06‑07‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BU7248
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BU7248, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
Belastingblad 2010/1131 met annotatie van M.R.P. de Bruin
Uitspraak 06‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Rioolafvoerrecht. Verwijzingsprocedures HR 24 april 2009, nrs. 07/12961 en 07/12997. Opbrengstlimiet overschreden. Uitbreidingsinvesteringen mogen niet via rioolafvoerrecht worden verhaald. Tariefstelling is partieel onverbindend.
Mrs. A.J.H. van Suilen, B.F.A. van Huijgevoort, A.A. Fase
Partij(en)
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op de beroepen van
X C.V., gevestigd te Z (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraken van
de heffingsambtenaar van de gemeente Roosendaal (hierna: de Ambtenaar),
op de bezwaarschriften van belanghebbende betreffende de aanslagen in het rioolafvoerrecht voor de jaren 2001 en 2002.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2001 en 2002 aanslagen in het rioolafvoerrecht van de gemeente Z opgelegd, tot bedragen van respectievelijk € 234.407 en € 234.242.
1.2.
De Ambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van respectievelijk 16 en
21
september 2004 de aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. Het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch (hierna: het gerechtshof) heeft bij uitspraken van 20 september 2007 de beroepen gegrond verklaard, en de uitspraken van de Ambtenaar alsmede de aanslagen vernietigd.
1.4.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Z heeft tegen die uitspraken beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arresten van 24 april 2009, nrs. 07/12961 en 07/12997 (hierna: de arresten), de uitspraken van het gerechtshof vernietigd en de gedingen verwezen naar het gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaken met inachtneming van de arresten.
1.5.
Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van de arresten conclusies na verwijzing ingediend. De Ambtenaar heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die conclusies gereageerd.
1.6.
Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend, ingekomen bij het Hof op 14 januari 2010.
1.7.
Na telefonisch te hebben geïnformeerd bij de griffie van de belastingkamer naar de namen van de behandelend leden van het Hof, heeft belanghebbende bij brief van 18 december 2009 verzocht A als raadsheer te wraken. De wrakingskamer heeft het verzoek om wraking bij uitspraak van 20 januari 2010, nummers W2009/024 en 2009/025, toegewezen.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2010 te Arnhem. De gemachtigde van belanghebbende alsmede de gemachtigde van de Ambtenaar zijn verschenen. De zaken met de nummers 09/00141 en 09/00143 zijn ter zitting gezamenlijk behandeld.
1.9.
Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.
1.10.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Belanghebbende heeft in de belastingjaren 2001 en 2002 als gebruiker van een onroerende zaak te Z respectievelijk 689.419 m3 en 681.382 m3 afvalwater op het gemeentelijke riool geloosd. Op basis daarvan zijn aan belanghebbende de aanslagen in het rioolafvoerrecht opgelegd.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of, en zo ja in hoeverre, de opbrengstlimiet van artikel 229b, lid 1, van de Gemeentewet, is overschreden, en of een dergelijke overschrijding leidt tot algehele dan wel partiële onverbindendheid van de tariefstelling in de gemeentelijke verordening.
3.2.
Belanghebbende betoogt dat de posten Gemeentelijk Rioleringsplan, Basisrioleringsplan, en Storting in de bestemmingsreserve rioleringsinvesteringen, niet mogen worden opgevoerd in de lastenraming, zodat de opbrengstlimiet is overschreden. De Ambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de post kapitaallasten riolering buitengebied niet in de raming mag worden betrokken. Ter zitting hebben partijen, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 2 december 2005, nr. 39.273, LJN AU7345, BNB 2006/68), ermee ingestemd om de perceptiekosten — de posten heffing en invordering — alsmede de post kwijtschelding, niet aan de lastenzijde op te voeren, maar aan de batenzijde in mindering te brengen op de bruto-opbrengst.
3.4.
Verder heeft belanghebbende nog betoogd dat de gemeentelijke verordening onverbindend dient te worden verklaard wegens strijdigheid met artikel 229 van de Gemeentewet, en dat de gehanteerde klassenindeling voor haar leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. De Ambtenaar heeft tegenovergestelde standpunten ingenomen.
3.5.
Ter zitting heeft belanghebbende haar bij het gerechtshof opgeworpen stelling dat de uitspraak van de Ambtenaar moet worden vernietigd vanwege een motiveringsgebrek, ingetrokken.
3.6.
Het staat partijen niet vrij om na verwijzing met nieuwe stellingen het geding uit te breiden. Belanghebbende heeft eerst na verwijzing de stelling ingenomen dat de raming van de baten op onzorgvuldige wijze is geschied. Deze stelling dient derhalve buiten beschouwing te blijven.
4. Beoordeling van het geschil
Gemeentelijk Rioleringsplan en Basisrioleringsplan
4.1.
Uit de parlementaire geschiedenis van de wijziging van de gemeentewet per 1 januari 1990 blijkt dat kosten voor beleidsplannen niet kunnen worden verhaald. In de Memorie van antwoord, Kamerstukken II, 1988–1989, 20 565, nr. 5, blz. 18, is opgemerkt:
‘Onder indirecte kosten verstaan wij in dit verband kosten welke worden gemaakt in een verder verband dan rechtstreeks toe te rekenen aan die specifieke dienstverlening. Het kan hier bij voorbeeld gaan om beleidskosten die worden gemaakt voor het opstellen van plannen, voorschriften e.d. Bij leges kan het dan bij voorbeeld gaan om het vaststellen van criteria voor vergunningverlening en bij de reinigingsrechten bij voorbeeld om kosten voor het opstellen van een afvalstoffenplan. Voorts zou in dit kader kunnen worden gedacht aan kosten die worden gemaakt voor inspraakprocedures, bezwaar- en beroepsprocedures en dergelijke. De indirecte kosten kunnen derhalve niet verhaald worden door middel van rechtenheffing.’
In de Nota naar aanleiding van het eindverslag, Kamerstukken II, 1988–1989, 20 565, nr. 8, blz. 10, is daaraan toegevoegd:
‘De rechten mogen slechts worden geheven ter vergoeding van kosten welke door de dienstverlening worden veroorzaakt. Dit kunnen kosten van directe en indirecte aard zijn. Onder directe kosten verstaan wij in dit kader de kosten die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verrichte dienstverlening. Hier denken wij aan loonkosten, kapitaallasten en materiële kosten voor bijvoorbeeld de beoordeling van de vergunning of ontheffingaanvraag, alsmede voor het opstellen van de beschikking zelf.
Onder indirecte kosten verstaan wij in dit kader de kosten die niet rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verrichte dienstverlening. Bij de directe kosten dient een onderscheid te worden gemaakt tussen:
- 1.
indirecte kosten die wel in enig verband staan met die specifieke dienstverlening en
- 2.
indirecte kosten die geen verband hebben met die specifieke dienstverlening.
Doorslaggevend hierbij is de vraag of deze kosten nog enig verband hebben met de specifieke dienstverlening.
De indirecte kosten kunnen worden verhaald voor zover ze in enig verband staan met de dienstverlening (groep 1). Het gaat hier bijvoorbeeld om ondersteuning of management ten behoeve van de voor de dienstverlening te verrichten werkzaamheden. Ook kan gedacht worden aan huisvestingskosten en toe te rekenen kosten van de salarisadministratie voor de medewerker. Deze indirecte kosten hebben wij met de term «overhead» aangeduid. Wij kunnen ons niet geheel vinden in de term algemene kosten, omdat uit deze term het oorzakelijk verband met de dienstverlening onvoldoende blijkt. Deze relatie klinkt naar onze mening wel door in het zeer vaak gehanteerde begrip overhead.
De in de memorie van antwoord aangehaalde voorbeelden van indirecte kosten die niet in enig verband staan met specifieke dienstverlening kunnen niet worden verhaald (groep 2). Het kan hier gaan om beleidskosten die worden gemaakt voor het opstellen van plannen of voorschriften en het vaststellen van criteria voor vergunningverlening. Samenvattend kunnen dit kosten voor beleidsvoorbereiding worden genoemd. Deze kosten dient een gemeente te maken om het beleid te formuleren, hetgeen al aangeeft dat deze kosten onafhankelijk zijn van eventuele aanvragen voor vergunningen en specifieke dienstverleningen welke op grond van dat beleid kunnen worden verleend. Voorts zijn genoemd kosten die worden gemaakt voor inspraak-, bezwaar- en beroepsprocedures. Dit zijn eveneens voorbeelden van indirecte kosten welke niet door middel van rechtenheffing kunnen worden verhaald omdat ze in een te ver verwijderd verband staan tot de specifieke dienstverlening.’
4.2.
Belanghebbende betoogt dat de posten Gemeentelijk Rioleringsplan (hierna: GRP) en Basisrioleringsplan (hierna: BRP) uit de lastenraming moeten worden geëlimineerd, omdat kosten voor dergelijke beleidsplannen niet via rechten kunnen worden verhaald. Dit betoog slaagt. De Ambtenaar heeft ter zitting bevestigd dat in het GRP is opgemerkt dat het een beleidsmatig en strategisch plan betreft, en dat in het BRP is geschreven dat het een technisch beleidsplan betreft. Gelet op deze door de gemeente gebezigde terminologie gaat het Hof ervan uit dat sprake is van beleidsplannen waarvan de kosten op grond van voornoemde wetsgeschiedenis niet door rechten op grond van artikel 229 van de Gemeentewet kunnen worden verhaald. Daarbij acht het Hof mede van belang dat het onwaarschijnlijk is dat, zoals de Ambtenaar betoogt, ter zake van het rioleringsstelsel sprake is van vier operationele plannen — het Rioleringsbeheerplan en de Operationele plannen Reconstructies, alsmede het GRP en BRP — te meer omdat de Ambtenaar geen daaraan ten grondslag liggend beleidsplan kan aanwijzen. Dat in de begroting onder de posten GRP en BRP personeelskosten van de afdeling beheer zijn opgenomen, welke afdeling volgens de Ambtenaar geen beleid maakt, laat het vorenstaande onverlet.
Bestemmingsreserve rioleringsinvesteringen
4.3.
Artikel 229b, lid 2, van de Gemeentewet (tekst 2001 en 2002) bepaalt dat onder de geraamde lasten mede worden verstaan de bijdragen aan bestemmingsreserves en voorzieningen voor noodzakelijke vervanging van de betrokken activa.
4.4.
In de parlementaire geschiedenis van de wijziging van de Gemeentewet per 1 januari 1995 is voornoemde bepaling toegelicht. In de Memorie van toelichting, Kamerstukken II, 1989–1990, 21 591, nr. 3, blz. 81, is opgemerkt:
‘Het tweede lid van artikel 227a [Hof: het latere art. 229b, lid 2] geeft aan dat onder de in het eerste lid bedoelde lasten tevens worden verstaan bijdragen aan reserves voor noodzakelijke vervanging van de desbetreffende voorziening. Onder bepaalde omstandigheden is het derhalve mogelijk stortingen in de reserves via retributieheffing te verhalen. Het dient daarbij slechts te gaan om toekomstige investeringen ten behoud van het bestaande voorzieningenniveau. Reserves voor uitbreiding van het voorzieningenniveau kunnen niet op deze wijze worden verhaald. Uitgaven daarvoor zullen middels afschrijving (dus achteraf) aan de burger in rekening moeten worden gebracht. Voorts blijkt uit de redactie dat de reserve uitsluitend kan worden aangewend voor de desbetreffende voorziening. Dit voorstel brengt de nodige consequenties mee voor gemeenten voor wat betreft de inrichting van de begroting en de rekening en voor het hanteren van het baten en lastenstelsel.’
4.5.
Belanghebbende betoogt dat de bestemmingsreserve rioleringsinvesteringen (hierna: de bestemmingsreserve) ook wordt gebruikt voor de financiering van uitbreidingsinvesteringen, en dat in zoverre dotaties aan de reserve niet via rechten kunnen worden verhaald. De Ambtenaar stelt zich op het standpunt dat de bestemmingsreserve wordt aangewend zoals is verwoord in de Aanbiedingsnota begroting 2001 en de Aanbiedingsnota begroting 2002.
4.6.
In de Aanbiedingsnota begroting 2001 is vermeld dat de bestemmingsreserve van in totaal fl. 10.500.200 op de volgende wijze wordt aangewend:
- —
vervanging van riolen fl. 6.930.000
- —
renovatie gemalen 895.200
- —
milieu en hydraulische maatregelen 2.675.000
4.7.
Ter zitting heeft de Ambtenaar verklaard dat de milieumaatregelen betrekking hebben op maatregelen die moeten worden getroffen op grond van nieuwe eisen die het waterschap heeft gesteld aan het functioneren van de gemeentelijke riolering, bijvoorbeeld ten aanzien van overstort. Desgevraagd heeft de Ambtenaar bevestigd dat het hierbij handelt om uitbreidingsinvesteringen. Deze bevestiging rechtvaardigt het vermoeden dat de post ‘milieu en hydraulische maatregelen’ voor het geheel ziet op uitbreidingsinvesteringen. Het ligt vervolgens op de weg van de Ambtenaar om dit vermoeden te ontzenuwen. Nu de Ambtenaar generlei verklaring heeft gegeven over of op andere wijze inzicht heeft verschaft in de samenstelling van de post ‘milieu en hydraulische maatregelen’, gaat het Hof ervan uit dat deze post ten bedrage van fl. 2.675.000 voor het geheel betrekking heeft op uitbreidingsinvesteringen.
4.8.
Ten aanzien van de overige posten — vervanging van riolen en renovatie gemalen — heeft belanghebbende gesteld dat deze posten, in afwijking van de gebruikte terminologie, ook voor een deel betrekking hebben op uitbreidingsinvesteringen. Gelet op rechtsoverweging 3.2.5 van de arresten draagt belanghebbende de bewijslast van deze stelling. Belanghebbende heeft echter op generlei wijze haar stelling onderbouwd, zodat ervan wordt uitgegaan dat deze posten geen betrekking hebben op uitbreidingsinvesteringen.
4.9.
Het vorenstaande brengt mee dat van de per ultimo 2001 gevormde bestemmingsreserve ten bedrage van in totaal fl. 10.500.200, een bedrag van fl. 2.675.000, ofwel afgerond 25,48%, betrekking heeft op uitbreidingsinvesteringen. Gelet op het bepaalde in artikel 229b, lid 2, van de Gemeentewet (zie 4.3) en de toelichting in de wetsgeschiedenis (zie 4.4), kunnen reserves voor uitbreiding van het voorzieningenniveau niet via rechten op grond van artikel 229 van de Gemeentewet worden verhaald. Voor het jaar 2001 is een bedrag van fl. 5.091.900 aan de bestemmingsreserve gedoteerd. Het komt het Hof redelijk voor dat het bedrag van de dotatie pondspondsgewijs wordt toegerekend aan de bestemmingsreserve voor zover deze betrekking heeft op uitbreidingsinvesteringen en het overige deel van de reserve. Dit betekent dat van de dotatie 25,48%, ofwel een bedrag van fl. 1.297.197, wordt geacht betrekking te hebben op uitbreidingsinvesteringen. In zoverre mag de dotatie niet worden opgevoerd aan de lastenzijde.
4.10.
In de Aanbiedingsnota begroting 2002 is vermeld dat de bestemmingsreserve van in totaal € 5.000.000 op de volgende wijze wordt aangewend:
- —
vervanging van riolen € 3.400.000
- —
renovatie gemalen 300.000
- —
milieu en hydraulische maatregelen 1.300.000
Daarnaast heeft de Ambtenaar een specificatie ingebracht van de bestemmingsreserve per 31 december 2002. Daarin zijn de projecten beschreven die worden gefinancierd vanuit de bestemmingsreserve, alsmede de gebudgetteerde bedragen daarvoor.
4.11.
Belanghebbende betoogt dat de bestemmingsreserve ook wordt gebruikt voor de financiering van uitbreidingsinvesteringen. Zij wijst daartoe op een e-mailbericht dat in de procedure over het jaar 2003 bij de rechtbank te Breda door de Ambtenaar is overgelegd. Dit bericht is op verzoek van B door een ambtenaar van de afdeling financiën opgesteld. In dit bericht is opgemerkt dat de aanleg van de retentievijver aan de a-straat dient als extra bergingscapaciteit, en dat de aanleg van het visriool in de b-straat dient om (vervuild) regenwater op te vangen. De Ambtenaar heeft ter zitting verklaard dat beide projecten als uitbreidingsinvestering kunnen worden aangemerkt, dat zij onder de post ‘milieu en hydraulische maatregelen’ vallen, en dat beide projecten, blijkens de specificatie, voor een bedrag van in totaal € 1.464.159 uit de bestemmingsreserve zouden worden gefinancierd.
4.12.
Het resterende deel van de bestemmingsreserve ten bedrage van € 3.535.841, kan volgens de Ambtenaar volledig worden gerangschikt onder de posten vervanging van riolen en renovatie gemalen, en ziet derhalve op vervangingsinvesteringen. Ten aanzien daarvan heeft belanghebbende gesteld dat ook deze posten voor een deel betrekking hebben op uitbreidingsinvesteringen. Gelet op rechtsoverweging 3.2.5 van de arresten draagt belanghebbende de bewijslast van deze stelling. Belanghebbende heeft echter op generlei wijze haar stelling onderbouwd, zodat ervan wordt uitgegaan dat deze posten geen betrekking hebben op uitbreidingsinvesteringen. De blote stelling dat de in de specificatie genoemde projecten waarbij niet de begrippen ‘renovatie’ of ‘reconstructie’ zijn vermeld, betrekking hebben op uitbreidingsinvesteringen, acht het Hof daarvoor onvoldoende.
4.13.
Het vorenstaande brengt mee dat van de per ultimo 2002 gevormde bestemmingsreserve ten bedrage van in totaal € 5.000.000, een bedrag van € 1.464.159, ofwel afgerond 29,28%, betrekking heeft op uitbreidingsinvesteringen. Gelet op het bepaalde in artikel 229b, lid 2, Gemeentewet (zie 4.3) en de toelichting in de wetsgeschiedenis (zie 4.4), kunnen reserves voor uitbreiding van het voorzieningenniveau niet via rechten op grond van artikel 229 van de Gemeentewet worden verhaald. Voor het jaar 2002 is een bedrag van € 2.402.176 aan de bestemmingsreserve gedoteerd. Het komt het Hof redelijk voor dat het bedrag van de dotatie pondspondsgewijs wordt toegerekend aan de bestemmingsreserve voor zover deze betrekking heeft op uitbreidingsinvesteringen en het overige deel van de reserve. Dit betekent dat van de dotatie 29,28%, ofwel een bedrag van € 703.433, wordt geacht betrekking te hebben op uitbreidingsinvesteringen. In zoverre mag de dotatie niet worden opgevoerd aan de lastenzijde.
Overschrijding opbrengstlimiet
4.14
Voor de onderhavige jaren 2001 en 2002 bedragen de geraamde baten en de geraamde lasten dan als volgt:
2001 | 2002 | |
---|---|---|
Geraamde baten | fl. | € |
Bruto-opbrengst | 14.324.706 | 6.375.403 |
Minus: heffing | - 46.328 | - 35.709 |
Minus: invordering | - 45.960 | - 22.980 |
Minus: kwijtschelding | - 604.000 | -226.800 |
Netto-opbrengst | 13.628.418 | 6.089.914 |
Kapitaallasten riolering buitengebied | 0 | 0 |
Gemeentelijk rioleringsplan | 0 | 0 |
Basisrioleringsplan | 0 | 0 |
Storting in bestemmingsreserve rioleringsinvesteringen | 3.794.703 | 1.698.743 |
Klachtenafhandeling | 192.437 | 52.311 |
Rioolreiniging, -inspectie en -renovatie | 2.150.449 | 984.017 |
Rioolbeheer | 1.010.313 | 316.755 |
Rioolaansluiting/-ontstopping tbv derden | 202.255 | 86.018 |
Kapitaallasten | 3.005.727 | 1.367.439 |
Diversen (o.a. onderhoud hard- en software) | 105.340 | 32.940 |
Gemalen, kolken en bestandenbeheer | 1.514.366 | 694.294 |
Totale lasten | 11.975.590 | 5.232.517 |
Opbrengstlimiet (baten/lasten) | 1,138 | 1,164 |
4.15.
De tariefstelling in de gemeentelijke verordening is in beginsel partieel onverbindend, namelijk voor zover de geraamde lasten boven de geraamde baten uitgaan. Uit vorenstaande tabel blijkt dat voor de jaren 2001 en 2002 het rioolafvoerrecht respectievelijk 13,8% en 16,4% te hoog is vastgesteld. De aanslagen rioolafvoerrecht dienen derhalve te worden verminderd tot aanslagen van respectievelijk € 205.981 en € 201.238.
4.16.
Van algehele onverbindendheid van de tariefstelling is blijkens de arresten HR 10 april 2009, nr. 43.747, LJN BC3691, BNB 2009/194 en HR 29 mei 2009, nr. 42.392, LJN BI5103, BNB 2009/210, sprake indien (a) het de gemeente op voorhand duidelijk moet zijn geweest dat (een) post(en) (in zoverre) niet diende(n) ter dekking van de kosten waarvoor het recht op grond van artikel 229, lid 1, van de Gemeentewet en de desbetreffende verordening mocht worden geheven, en bovendien (b) na de eliminatie van de desbetreffende bedragen uit de lastenraming, de geraamde baten in betekenende mate uitgaan boven het gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten. Het Hof ziet geen reden, zoals belanghebbende bepleit, om enkel en alleen aan (a) te toetsen.
4.17.
Het Hof gaat ervan uit dat sprake is van ‘in betekenende mate’ indien de geraamde baten met ten minste 25% de geraamde lasten overstijgen (vgl. Hof Arnhem 16 februari 2010, nr. 09/00193, LJN BL7197, NTFR 2010/750). Ook al zou het voor de gemeente in het onderhavige geval op voorhand duidelijk zijn geweest dat alle geëlimineerde posten niet dienden ter dekking van de kosten waarvoor rechten mochten worden geheven, dan nog zouden de geraamde baten niet ten minste 25% uitgaan boven het gecorrigeerde bedrag van de geraamde lasten. Van algehele onverbindendheid kan reeds daarom geen sprake zijn. Het Hof kan in het midden laten of het de gemeente op voorhand duidelijk was dat de geëlimineerde posten niet via de rechten mochten worden verhaald.
4.18.
De opbrengstlimiet van artikel 229b, lid 1, Gemeentewet, wordt getoetst aan de hand van begrotingscijfers. In dat kader acht het Hof het, anders dan belanghebbende betoogt, niet onaanvaardbaar dat de geraamde lasten afwijken van de werkelijke lasten. Het is het Hof niet aannemelijk geworden dat de raming van de lasten een zodanig irreëel beeld geeft, dat aan de raming voorbij zou moeten worden gegaan.
4.19.
Verder heeft belanghebbende nog betoogd dat de gehanteerde klassenindeling voor haar leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. De Ambtenaar heeft daartegenover gesteld dat via de heffing van rioolafvoerrecht 4% van de totale lasten voor rekening van belanghebbende komt, terwijl belanghebbende 13% van de in de gemeente afgevoerde hoeveelheid afvalwater, heeft geloosd. Belanghebbende stelt dat het zeer wel aannemelijk is dat de totale hoeveelheid in de heffing te betrekken afgevoerd water veel hoger was dan dat de gemeente via haar schattingen had berekend. Belanghebbende heeft echter haar stelling niet concreet onderbouwd. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat de klassenindeling voor belanghebbende tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing heeft geleid. Ook in hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, ziet het Hof geen aanleiding anders te oordelen. Het Hof ziet evenmin een reden voor een geslaagd beroep op artikel 229 van de Gemeentewet omdat de door belanghebbende aangevoerde argumenten zien op de toetsing van artikel 229b van de Gemeentewet.
4.20.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen inzake de aanslagen rioolafvoerrecht gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Het Hof vindt aanleiding de Ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep vóór en na verwijzing redelijkerwijs heeft moeten maken. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 09/00141 en 09/00143 samenhangen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden samenhangende zaken beschouwd als één zaak. De kosten zijn voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 voor het beroep bij het gerechtshof (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 322, factor 1,5) en € 724,50 voor het beroep bij het Hof (0,5 punt voor conclusie na verwijzing, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 322, factor 1,5).
6. Beslissing
Het Hof:
- —
verklaart de beroepen gegrond;
- —
vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- —
vermindert de aanslag rioolafvoerrecht 2001 tot een aanslag naar een bedrag van € 205.981;
- —
vermindert de aanslag rioolafvoerrecht 2002 tot een aanslag naar een bedrag van € 201.238;
- —
veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.690,50;
- —
gelast dat de gemeente Roosendaal de door belanghebbende betaalde griffierechten van tweemaal € 273, ofwel € 546, aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter,
mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A.A. Fase, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2010.
De griffier,
De voorzitter,
(N. ten Broek)
(A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 6 juli 2010
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
postbus 20 303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- 1 —
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2 —
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
de dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d.
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.