Hof 's-Hertogenbosch, 13-02-2001, nr. 97/22186
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB0457
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-02-2001
- Zaaknummer
97/22186
- LJN
AB0457
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Dividendbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2001:AB0457, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑02‑2001; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
V-N 2001/20.30 met annotatie van Redactie
NTFR 2001/435
Uitspraak 13‑02‑2001
Inhoudsindicatie
-
BELASTINGKAMER
Nr. 97/22186
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Grote ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde naheffingsaanslag in de dividendbelasting, aanslagnummer 1.
1. Ontstaan en loop van het geding
De naheffingsaanslag bedraagt ƒ xxx,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 24 januari 2001 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
2. Feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en, deels in afwijking daarvan, het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Het nominaal gestort aandelenkapitaal van belanghebbende bedroeg per ultimo 1991 ƒ uu.000,--, verdeeld in uuu aandelen van ƒ 100,-- nominaal. De balans vermeldde een agioreserve van ƒ yyy,--. Deze agioreserve was ontstaan door een participatie van T B.V. (verder: T) voor nominaal ƒ 24.000,--. De overige aandelen werden gehouden door de heer Z.
2.2. In 1992 heeft belanghebbende tegen een koopsom van ƒ ttt,-- haar door T gehouden aandelen ingekocht. In de boekhouding van belanghebbende is deze inkoop voor ƒ 24.000,-- afgeboekt van het nominaal aandelenkapitaal en voor ƒ rrr,-- ten laste van haar winstreserve.
2.3. In april 1995 heeft bij notariële akte een emissie van aandelen door belanghebbende plaatsgevonden. Daarbij werden door belanghebbende sss bonusaandelen van nominaal ƒ 100,-- uitgegeven aan de enig aandeelhouder, de heer Z. In de boekhouding van belanghebbende werd deze uitreiking van bonusaandelen ten laste van de agioreserve gebracht. Per ultimo 1995 resteerde aldus in de boekhouding van belanghebbende een agioreserve van ƒ d,--.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is primair in geschil het antwoord op de vraag of de boekhoudkundige verwerking van een voorafgaande inkoop van aandelen beslissend is voor de mate waarin bonusaandelen ten laste van de agioreserve kunnen worden uitgegeven. Subsidiair is in geschil het antwoord op de vraag of bij uitgifte van bonusaandelen ten laste van een in dit verband niet erkend gedeelte van de agioreserve, er vanuit moet worden gegaan dat op de desbetreffende aandelen niets is gestort. Belanghebbende beantwoordt beide vragen in bevestigende zin, de Inspecteur in ontkennende zin.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting het volgende toegevoegd.
Belanghebbende:
De inkoop van aandelen in 1992 vond niet plaats onder zodanige omstandigheden dat voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 een van de uitzonderingen op het uitgangspunt dat inkoop gelijk moet worden gesteld met partiële liquidatie van toepassing zou kunnen zijn.
Ter zake van de inkoop is geen dividendbelasting geheven omdat de deelnemingsvrijstelling van toepassing was.
Ik trek de in onderdeel 10 van mijn pleitnota neergelegde stelling dat de plaatsing van de aandelen (partieel) nietig is in.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de naheffingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Volgens artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de dividendbelasting 1965, behoort tot de in de heffing van dividendbelasting te betrekken opbrengst van aandelen hetgeen bij liquidatie op aandelen wordt uitgekeerd boven het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal. Een inkoop van eigen aandelen zoals belanghebbende in 1992 heeft verricht moet in beginsel worden aangemerkt als een gedeeltelijke liquidatie in de hiervoor bedoelde zin. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in het onderhavige geval afgeweken zou moeten worden van dit uitgangspunt zijn gesteld noch gebleken.
Het voorgaande brengt mee dat er voor de heffing van dividendbelasting vanuit moet worden gegaan dat de inkoop van aandelen in 1992 naar evenredigheid ten laste is gekomen van het nominaal kapitaal, de agioreserve en de winstreserves. De omstandigheid dat in de boekhouding van belanghebbende de inkoop anders is verwerkt doet hieraan niet af.
Uit het vorenoverwogene volgt dat met betrekking tot het primaire geschilpunt het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is.
4.2. Subsidiair betoogt belanghebbende dat als de bonusaandelen ten dele niet geacht kunnen worden ten laste van de agioreserve te zijn uitgegeven, er in zoverre vanuit moet worden gegaan dat er niets op deze aandelen is gestort, zodat voor afboeking ten laste van de winstreserve geen plaats is. Ter ondersteuning van dit betoog verwijst belanghebbende naar hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in onderdeel 3.7. van zijn arrest van 22 juli 1997, nr. 31.260, BNB 1997/369.
Een uitreiking van bonusaandelen, zoals belanghebbende in 1995 heeft verricht, kan in beginsel naar keuze van de uitkerende vennootschap ten laste van het gestorte kapitaal of de winstreserve plaatsvinden. Deze keuzevrijheid wordt echter begrensd door de omvang van de agioreserve en de winstreserve, waarbij de omvang van deze reserves dient te worden bepaald met inachtneming van hetgeen is overwogen in onderdeel 4.1. Indien en voor zover de nominale waarde van de uitgereikte aandelen niet wordt gedekt door de aanwezige agioreserve moet er voor de heffing van dividendbelasting vanuit worden gegaan dat deze aandelen zijn uitgereikt ten laste van de winstreserves. In zoverre dient alsdan heffing van dividendbelasting plaats te vinden.
Hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in het hiervoor genoemde arrest doet hieraan niet af, aangezien het in het aldaar berechte geval ging om de gevolgen van een met toepassing van het leerstuk van fraus legis genegeerde plaatsing van aandelen. Nu in het onderhavige geval de toepassing van dit leerstuk niet aan de orde is, kan belanghebbende aan hetgeen in dat arrest is overwogen geen steun putten voor haar standpunt.
Uit het vorenoverwogene volgt dat ook met betrekking tot het subsidiaire geschilpunt het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is.
4.3. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat de bestreden uitspraak moet worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak
Aldus vastgesteld op 13 februari 2001 door R.J. Koopman, voorzitter, A.J. van Soest en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van C.A.F.M. Stassen, waarnemend-griffier, en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 13 februari 2001
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.