FED 1998/256
Het prijsgeven van rechten uit een lijfrente- en pensioenovereen- komst leidt niet tot de constatering van informeel kapitaal aangezien er een genietingsmoment voor de inkomstenbelasting ontbreekt
HR 18-02-1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2450, m.nt. G.Th.K. Meussen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18 februari 1998
- Magistraten
Jansen, R.J.J.; Moor, de; Putt-Lauwers, van der; Brunschot, van; Meij
- Zaaknummer
32 055
- Noot
G.Th.K. Meussen
- LJN
AA2450
- JCDI
JCDI:ADS227524:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Inkomstenbelasting (V)
Inkomstenbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1998:AA2450, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑02‑1998
- Wetingang
Art. 31, 33, 41 (1991) en 60 Wet IB 1964; art. 8 Wet Vpb. 1969
Essentie
Het prijsgeven van rechten uit een lijfrente- en pensioenovereen- komst leidt niet tot de constatering van informeel kapitaal aangezien er een genietingsmoment voor de inkomstenbelasting ontbreekt
Samenvatting
Dat belanghebbende en zijn echtgenote slechts uit motieven ontleend aan hun aandeelhouderschap de rechten uit de pensioen- en lijfrente-overeenkomst hebben prijsgegeven, heeft niet tot gevolg dat zij geacht moeten worden genoemd bedrag te hebben genoten in de zin van art. 33 Wet IB 1964.
Een redelijke wetstoepassing, welke recht doet aan de samenhang tussen de vennootschaps- en inkomstenbelasting en strookt met de zogenaamde kosten-arresten, brengt met zich mee dat de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.