HR, 19-03-1997, nr. 32 117
ECLI:NL:HR:1997:AA2111
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-03-1997
- Zaaknummer
32 117
- LJN
AA2111
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1997:AA2111, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑03‑1997; (Cassatie)
- Vindplaatsen
WFR 1997/454, 2
V-N 1997/1384, 23 met annotatie van Redactie
Uitspraak 19‑03‑1997
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 30 januari 1996 betreffende de hem voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.015,--. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag gehandhaafd zoals deze bij ambtshalve genomen beschikking door de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 81.177,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. In cassatie moet worden uitgegaan van het volgende. Belanghebbende, die in het onderhavige jaar, 1990, als juridisch medewerker in dienstbetrekking werkzaam was, verrichtte zijn daaraan verbonden werkzaamheden in een werkruimte in zijn woning. Deze werkzaamheden omvatten ook het houden van vergaderingen. De werkruimte, die een eigen ingang heeft, werd ook gebruikt door de secretaresse van belanghebbende, die op halftime-basis in dienst was van de werkgever van belanghebbende. De inrichting van de werkruimte bestond uit twee bureaus, een vergadertafel voor zes personen, kantoorapparatuur, boekenkasten, archiefruimte en een kitchenette met koelkast. 3.2. Een ruimte die aldus is ingericht en wordt gebruikt is een kantoorruimte in de zin van artikel 36, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Het van een andere opvatting uitgaande middel I faalt derhalve. 3.3. De in middel II vervatte klacht dat een werkruimte die geheel is onttrokken aan het privégebruik, niet is een kantoorruimte in vorenvermelde zin, faalt omdat die klacht geen steun vindt in de tekst of de geschiedenis van artikel 36, lid 1, let- ter b, of artikel 36, lid 2, letter f, van de Wet. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 19 maart 1997 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Urlings, Zuurmond, Fleers en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Loen, en op die datum in het openbaar uitgesproken.