Hof Leeuwarden, 24-03-2006, nr. 04/0033
ECLI:NL:GHLEE:2006:AV7564
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
24-03-2006
- Zaaknummer
04/0033
- LJN
AV7564
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht (V)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2006:AV7564, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 24‑03‑2006; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
V-N 2006/39.23 met annotatie van Redactie
Uitspraak 24‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Het geschil betreft het antwoord op de vragen a. of het compromis is komen te vervallen door een toezegging van de belastingdienst op de laatste controledag dat de kostenvergoedingen zouden worden geaccepteerd; b. (indien vraag a bevestigend moet worden beantwoord) of de onderhavige aan de heren H en I betaalde bedragen kunnen worden aangemerkt als onbelaste vaste vergoedingen; c. of de aangebrachte correcties zijn toe te rekenen aan belanghebbende als inhoudingsplichtige; en d. of de boete terecht is opgelegd.
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 33/04 24 maart 2006
Uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Z
(: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord kantoor Assen (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen, aanslagnummer 00.00.000.A.01.1500 met bijbehorende boetebeschikking over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding.
1.1 Aan belanghebbende werden genoemde naheffingsaanslag van
€ 12.440,- aan belasting en een boete van 25% ofwel € 3.110,- opgelegd met dagtekening 25 juni 2003. De aankondiging van de boete heeft plaatsgehad in het controlerapport van 16 april 2003.
1.2 Belanghebbende heeft tegen voormelde naheffingsaanslag en boetebeschikking tijdig een bezwaarschrift ingediend. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak van 3 december 2003 belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak een beroepschrift (met bijlage) ingediend dat op 13 januari 2004 bij het gerechtshof is ingekomen en is aangevuld bij brief ingekomen op 13 mei 2004 (met bijlagen). Van de inspecteur is op 9 juli 2004 een verweerschrift (met bijlagen) ingekomen.
1.4 De zaak is behandeld ter zitting van 2 februari 2006, gehouden te Leeuwarden. Aldaar is verschenen namens de inspecteur de heer A. De griffier heeft belanghebbendes gemachtigde bij aangetekende brief met handtekening retour van 6 januari 2006, verzonden aan het door belanghebbendes gemachtigde opgegeven postadres, uitgenodigd voor de zitting met kennisgeving van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling. De griffier heeft verklaard dat de handtekening-retourkaart getekend terug is gekomen. De gemachtigde is niet verschenen.
1.5 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast.
2.1 Blijkens een rapport van 16 april 2003 is door de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld voor (onder andere) de loonbelasting bij belanghebbende, B BV gevestigd te Z en C gevestigd te L.
2.2 Ten tijde van het onderzoek waren de aandelen van belanghebbende en B BV in handen van D BV. D BV bezit tevens 50% van de aandelen in C BV.
2.3 De aandelen van D BV zijn in handen van:
- E BV voor 32%;
- F BV voor 36%;
- G BV voor 32%.
2.4 Belanghebbende vormt samen met D BV een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Met D BV en B BV vormt belanghebbende een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
2.5 Volgens onderdeel 4.4.7 van voornoemd rapport ontvingen de heren H en I gezamenlijk gedurende de jaren 1999 tot en met 2001 van zowel C BV, B BV als van belanghebbende f 100,- per week aan vaste kostenvergoedingen. In totaal was dat per onderneming f 5.200,- per jaar. Deze aan de heren H en I betaalde vergoedingen zijn niet administratief onderbouwd. De inspecteur heeft deze bedragen als loon aangemerkt, omdat naar zijn opvatting niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het onbelast mogen verstrekken van vaste kostenvergoedingen.
2.6 Bij wijze van compromis tussen partijen zijn de betalingen door C BV van f 5.200,- per jaar volledig als loon aangemerkt, de betalingen door B BV van f 5.200 per jaar voor 75% als loon aangemerkt en de betalingen door belanghebbende van f 5.200,- per jaar niet als loon aangemerkt, met als resultaat dat per jaar een bedrag van f 9.100,- als loon is aangemerkt voor de heren H en I.
2.7 In verband met het feit dat de heren H en I in dienstbetrekking staan tot belanghebbende zijn deze loonbedragen toegerekend aan belanghebbende.
2.8 De naheffingsaanslag heeft voor een bedrag van € 11.247,- betrekking op voornoemd bedrag aan loon van f 9.100,- per jaar en de boete voor 25% van € 11.247,- ofwel € 2.811,75.
Van de naheffingsaanslag heeft € 1.193,- betrekking op een correctie in verband met bovenmatige jubileumuitkeringen. Deze correctie en bijbehorende boete (eveneens 25%) zijn niet in geschil.
2.9 De vergrijpboete van 25% is gebaseerd op het bepaalde in artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna te noemen: AWR).
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 Het geschil betreft het antwoord op de vragen
a. of het compromis is komen te vervallen door een toezegging van de belastingdienst op de laatste controledag dat de kostenvergoedingen zouden worden geaccepteerd;
b. (indien vraag a bevestigend moet worden beantwoord) of de onderhavige aan de heren H en I betaalde bedragen kunnen worden aangemerkt als onbelaste vaste vergoedingen;
c. of de aangebrachte correcties zijn toe te rekenen aan belanghebbende als inhoudingsplichtige; en
d. of de boete terecht is opgelegd.
3.2 Belanghebbende beantwoordt de vragen a en b bevestigend en de vragen c en d ontkennend, terwijl de inspecteur de vragen in tegengestelde zin beantwoordt.
3.3 Voor een nadere onderbouwing van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Vaststaat dat door partijen een compromis is gesloten, zoals weergegeven onder 2.6. Belanghebbende heeft aangevoerd dat het compromis later door een toezegging van de belastingdienst op de laatste controledag is komen te vervallen. De inspecteur heeft gemotiveerd ontkend dat een dergelijke toezegging is gedaan (zie blz. 5 van zijn verweerschrift onder punt 3, tweede alinea). Belanghebbende heeft tegenover deze gemotiveerde ontkenning de toezegging niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende moet derhalve aan het compromis gehouden worden. Bij vraag 3.1 onder a is het gelijk derhalve aan de zijde van de inspecteur. Als gevolg hiervan behoeft vraag 3.1 onder b geen bespreking meer.
4.2 Op grond van het onder 2.2 tot en met 2.4 vermelde moet gelet op het arrest van de Hoge Raad van 1 november 2000 (Nr. 361), BNB 2001/82*, punt 4.2, tweede zin, worden beslist dat in het onderhavige geval belanghebbende ter zake van het bij compromis bepaalde bedrag van f 9.100,- per jaar aan loon terecht als inhoudingsplichtige is aangemerkt. Op grond van het vermelde onder 2.2 tot en met 2.4 vermelde, mede gelet op op de omstandigheid dat in de aanvulling op het beroepschrift staat vermeld op bladzijde 1 onderaan en bladzijde 2 bovenaan dat het binnen de onderneming gewoonte is dat andere personeelsleden voor gemaakte kosten de heren H en I aanspreken, moet immers eveneens worden aangenomen dat het uitbetalen van de bedragen door C BV en B BV met medeweten van belanghebbende is geschied. Bij vraag 3.1 onder c is het gelijk derhalve eveneens aan de zijde van de inspecteur.
4.3 Belanghebbende heeft zich er voorts op beroepen dat er in het verleden belastingcontroles zij geweest bij X, dat er daarbij ook aandacht zal zijn besteed aan de loonbelasting en dat er toen geen opmerkingen zijn gemaakt. Haar opmerkingen ter zake zijn echter te weinig concreet om daaruit te kunnen afleiden (mede gelet op hetgeen de inspecteur daartegen heeft aangevoerd op bladzijde 4 en 5 van het verweerschrift) dat zij mocht aannemen dat de onderhavige kwestie toen op zijn fiscale merites is beoordeeld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
4.4 De inspecteur heeft over de correctie een boete opgelegd van 25%.
Naar het oordeel van het hof had belanghebbende moeten beseffen dat voor de vaste kostenvergoedingen een deugdelijke administratieve onderbouwing noodzakelijk is. Nu belanghebbende hiervoor geen zorg heeft gedragen (zie 2.5), is het aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat zij bij controle niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de kostenvergoedingen reëel waren. Naar het oordeel van het hof is het derhalve aan grove schuld van belanghebbende te wijten dat te weinig belasting is betaald. Het hof acht de opgelegde boete dan ook in beginsel passend en geboden.
4.5 Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr 37 984, BNB 2005/337 c*, V-N 2005/22.6, overweegt het hof ambtshalve dat sinds de aankondiging van de boete tot de onderhavige uitspraak ongeveer 2 jaren en 11,5 maanden zijn verstreken. De overschrijding van de termijn van in beginsel twee jaar tussen aankondiging en uitspraak van het hof met 11,5 maanden is voor 1,5 maand (tijdsduur motivering bezwaarschrift) plus 4 maanden (tijdsduur motivering beroepschrift) ofwel 5,5 maanden te wijten aan belanghebbende. De resterende overschrijding acht het hof reden om de boete van 25% van € 11.247,- ofwel € 2.811,75 te verminderen met 5% van € 2.811,75 ofwel € 141,-. De totale boete wordt dan € 3.110,- minus € 141,- ofwel € 2.969,-.
4.6 Gelet op het voorgaande dient te worden beslist als hierna te vermelden.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, gelet op de aard van de toegepaste ambtshalve vermindering.
6. De beslissing
Het hof
verklaart het beroep gegrond voor zover dit is gericht tegen de boete en overigens ongegrond;
vernietigt de uitspraak van de inspecteur met betrekking tot de boete;
vermindert de boete tot een bedrag van € 2.969,-;
bevestigt de uitspraak voor het overige; en
gelast dat het betaalde griffierecht ad € 232,- aan belanghebbende wordt vergoed door de Staat der Nederlanden.
Aldus vastgesteld op 24 maart 2006 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. F.J.W. Drion, raadsheer en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Op 29 maart 2006 afschrift per aangetekende post
verzonden aan beide partijen.