Hof Amsterdam, 27-10-2008, nr. P07/00239
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3712
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
27-10-2008
- Zaaknummer
P07/00239
- LJN
BG3712
- Vakgebied(en)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3712, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑10‑2008; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BL1942
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BL1942, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2007:BA3660, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 3.81 Wet inkomstenbelasting 2001
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2009/1.8
NTFR 2008/2292 met annotatie van De redactie
Uitspraak 27‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Belanghebbende betaalt aan ex-werkgever schadevergoeding wegens overtreding van het in het arbeidscontract opgenomen concurrentiebeding en heeft dat bedrag in de aangifte als negatief loon aangemerkt. Het Hof kan zich in die kwalificatie vinden en oordeelt dat de enkele omstandigheid dat het betalen van schadevergoeding is opgeroepen door het aangaan van de nieuwe dienstbetrekking niet de conclusie rechtvaardigt dat de betalingsverplichting ook is veroorzaakt door de nieuwe dienstbetrekking.
GERECHTSHOF AMSTERDAM
kenmerk P07/00239
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Holland-Noord/kantoor Zaandam,
de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 05/6503 van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van 28 maart 2007 in het geding tussen
[X] te [Z],
belanghebbende,
gemachtigde mr. P.W.L. van der Veen (Arep Belastingadviseurs) te Rotterdam,
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 22 juli 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, berekend naar een verzamelinkomen van € 28.047.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 1 november 2005 de aanslag gehandhaafd. Bij uitspraak van 28 maart 2007, verzonden op 2 april 2007, heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.433, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten ad € 815 en de Staat aangewezen deze te betalen, en de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 37 te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 9 mei 2007, ingekomen op 9 mei 2007. Bij brief van 11 juni 2007 heeft de inspecteur het hoger beroep nader gemotiveerd.
1.3. Belanghebbende heeft bij brief van 3 augustus 2007 een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2008..
2. Overwegingen
2.1. De feiten
Het Hof stelt met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank de volgende feiten vast.
2.1.1. Belanghebbende is van 1 december 1997 tot 1 januari 1999 als helpdeskmedewerker in loondienst werkzaam geweest bij A-BV.
In zijn arbeidscontract met A-BV is de volgende clausule opgenomen:
“15. Het is de werknemer nadrukkelijk verboden om tijdens de contractperiode en binnen 18 maanden na afloop van de contractperiode hetzij voor eigen rekening, hetzij in maatschap- of firmaverband met derden, hetzij in dienstverband met een ander of op welke andere wijze dan ook werkzaamheden te verrichten die in de ruimste zin des woord behoren of redelijkerwijze zouden kunnen gaan behoren tot het activiteitenpakket van de werkgever.
16. (…)
17. In geval van overtreding van het in het voorgaande onder sub 15 en/of 16 vermeldde, verbeurt de werknemer een boete van Fl. 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd gulden) per overtreding en dezelfde boete voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om volledige schadeloosstelling te eisen, onverminderd enig ander recht waarop de werkgever zich zou kunnen beroepen.”
Met ingang van 1 januari 1999 is belanghebbende in dienst getreden bij een andere werkgever.
2.1.2. De curator van (de inmiddels failliete) A-BV heeft in verband met schending van voormeld concurrentiebeding schadevergoeding van belanghebbende gevorderd. Belanghebbende heeft ten overstaan van de kantonrechter met de curator een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van dit geschil waarin de in artikel 17 van het arbeidscontract genoemde boete is bepaald op ? 30.000 (€ 13.614). Belanghebbende heeft dit bedrag aan de curator betaald.
2.1.3. In genoemde vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende vermeld:
“in aanmerking nemende dat:
a. tussen partijen sedert 3 mei 1999 een gerechtelijke procedure loopt terzake van betaling van schadevergoeding en/of boete, voortvloeiende uit de tussen partijen bestaan hebbende arbeidsovereenkomst d.d. 10 september 1997;
b. de kantonrechter ter comparitie heeft aangekondigd voornemens te zijn de vordering van werkgever toe te wijzen op basis van een tot 1 jaar in tijd gematigd concurrentiebeding tot een bedrag gelijk aan de tegenwaarde in Euro’s van Hfl. 30.000 (DERTIGDUIZEND GULDEN) bruto”
2.1.4. Belanghebbende heeft voor het jaar 2003 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan van een inkomen uit werk en woning van € 8.567. Daarbij heeft belanghebbende de – wegens overtreding van het in zijn arbeidscontract opgenomen concurrentiebeding – aan zijn ex-werkgever A-BV betaalde schadevergoeding, van € 13.614 vermeerderd met betaalde proceskosten in totaal € 19.480, als negatief loon in aanmerking genomen.
2.2. Het geschil
Tussen partijen is in geschil of het op grond van de vaststellingsovereenkomst betaalde bedrag aan schadevergoeding ad € 13.614 als negatief loon aangemerkt dient te worden.
2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een berekend naar belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.433, en daarbij het volgende overwogen.
“4.1. De verplichting tot betaling van de boete is ontstaan door het feit dat eiser (Hof: belanghebbende) het in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding heeft overtreden.
Dit feit blijkt uit de vaststellingsovereenkomst.
4.2. Uit de in 4.1. genoemde omstandigheid vloeit voort dat de verplichting tot betaling van de schadevergoeding rechtstreeks haar oorzaak vindt in de tussen A-BV en eiser bestaand hebbende dienstbetrekking. De aard van het beding en het feit dat tot verschuldigdheid van de boete leidde, hangen voorts zozeer samen met verplichtingen die eiser had als werknemer ten opzichte van zijn werkgever, dat er geen grond is voor het oordeel dat die verplichting onvoldoende verband hield met de dienstbetrekking.
4.3. Zoals de betaling van gelden door de werkgever aan de werknemer wegens het door de werknemer nakomen van in de arbeidsovereenkomst vermelde verplichtingen loon vormt, dient de betaling van deze boete door de werknemer aan de werkgever wegens het niet nakomen van onderhavige uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichting te worden gezien als negatief loon. Het betalen van de schadevergoeding aan de curator van A-BV kan voorts op één lijn worden gesteld met betaling aan de ex-werkgever.
4.4. Voor zover verweerder (Hof: de inspecteur) de eis stelt dat de boete uitsluitend als gevolg van beëindiging van de oude dienstbetrekking moet zijn verschuldigd, gaat hij naar het oordeel van de rechtbank uit van een onjuiste rechtsopvatting. De rechtbank kan verweerder evenmin volgen in zijn stellingen dat de oorzaak van de schadevergoeding is gelegen in het aangaan van de nieuwe dienstbetrekking of dat de uitgave moet worden gezien als kosten ter verwerving van de nieuwe diensbetrekking. De omstandigheid dat de boete eerst wordt verschuldigd op het moment dat de nieuwe dienstbetrekking wordt aangegaan, brengt in het onderhavige geval niet mee dat daardoor het causale verband tussen het verschuldigd worden van de boete en de verplichtingen uit de oude dienstbetrekking wordt verbroken en dat kwalificatie als negatief loon niet mogelijk is.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich derhalve op goede gronden op het standpunt gesteld dat het betaalde bedrag van € 13.614 negatief loon vormt, zodat het beroep gegrond zal worden verklaard.”
2.4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het door de griffier opgemaakte proces-verbaal van het verhandelde ter zitting, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2.5. Overwegingen
2.5.1. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het aan de ex-werkgever betaalde bedrag ad € 13.614 niet als negatief loon kan worden gekwalificeerd, omdat de oorzaak van de schadevergoeding is gelegen in het aangaan van de nieuwe dienstbetrekking. Ter zitting heeft de inspecteur in dit verband nader verklaard dat als iemand na afloop van zijn dienstbetrekking iets doet dat in strijd is met de ‘oude’ arbeidsovereenkomst waardoor hij schadeplichtig wordt, de schadevergoeding voortvloeit uit zijn huidige handelen maar niet uit de ‘oude’ dienstbetrekking. Dit bedrag staat, aldus de inspecteur, los van de vroegere dienstbetrekking, vormt geen terugbetaling van eerder genoten loon en kwalificeert derhalve niet als negatief loon.
2.5.2. Naar ’s Hof oordeel vloeit voor belanghebbende de verplichting tot betaling van de schadevergoeding voort uit de tussen belanghebbende en de ex-werkgever gesloten arbeidsovereenkomst, waarvan het onder 2.1. weergegeven concurrentiebeding onderdeel uitmaakt. En daarmee vindt de verplichting tot betaling geheel en rechtstreeks haar oorzaak in de dienstbetrekking van belanghebbende bij de ex-werkgever A-BV. De enkele omstandigheid dat het betalen van schadevergoeding in dit geval is opgeroepen door het aangaan van een nieuwe dienstbetrekking, rechtvaardigt geenszins de conclusie dat de verplichting tot betaling ook is veroorzaakt (geheel of ten dele) door die nieuwe dienstbetrekking. Die oorzaak ligt immers in de met de ex-werkgever gesloten arbeidsovereenkomst. Dat in het concurrentiebeding gesproken wordt van een boete en dat de omvang van het betaalde bedrag niet is gerelateerd aan de van de ex-werkgever ontvangen arbeidsbeloning, wil – anders dan de inspecteur betoogt – niet zeggen dat bedoeld bedrag niet het karakter van loon heeft. Het positieve voordeel als tegenprestatie voor het nakomen van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst hangt evenzeer rechtstreeks samen met de dienstbetrekking als het negatieve voordeel van een boete als gevolg van het schenden van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Het feit dat de betalingsverplichting eerst is ontstaan na beëindiging van de dienstbetrekking met A-BV doet hieraan niet af. Het door belanghebbende aan zijn ex-werkgever betaalde bedrag is derhalve terecht als negatief loon in aanmerking genomen. Tot slot overweegt het Hof nog dat een aan de boedel betaalde schadevergoeding, zoals in casu het geval is, op een lijn kan worden gesteld met een aan de ex-werkgever betaalde schadevergoeding (vgl HR 27-09-2000, 34 934, BNB 2001/8 c*).
Slotsom
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
2.6. Proceskosten
Belanghebbendes verzoek tot integrale vergoeding van proceskosten, zowel in beroep als in hoger beroep, wijst het Hof van de hand. Onder bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht valt in casu niet te begrijpen de enkele omstandigheid dat, zoals belanghebbende heeft gesteld, zonneklaar is dat het gelijk aan zijn zijde is, wat er overigens van die stelling moge zijn. Ook in zoverre dient de uitspraak van de rechtbank te worden bevestigd.
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten in hoger beroep. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking: 2 punten voor proceshandelingen (verweerschrift, verschijnen ter zitting), vermenigvuldigd met € 322 per punt en met factor 1 voor het gewicht van de zaak = € 644.
3. De beslissing
Het Hof
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten ad € 644 en wijst de Staat aan deze te betalen.
Van de Staat zal een griffierecht van € 428 worden geheven.
Aldus vastgesteld door mrs. E.M. Vrouwenvelder, voorzitter, A. Bijlsma en U.E. Tromp, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Brands griffier. De beslissing is op 27 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.