Rb. Haarlem, 28-03-2007, nr. AWB 05/6503
ECLI:NL:RBHAA:2007:BA3660
- Instantie
Rechtbank Haarlem
- Datum
28-03-2007
- Zaaknummer
AWB 05/6503
- LJN
BA3660
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBHAA:2007:BA3660, Uitspraak, Rechtbank Haarlem, 28‑03‑2007; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3712, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2007/11.1
Uitspraak 28‑03‑2007
Inhoudsindicatie
De door eiser betaalde schadevergoeding aan curator van ex-werkgever dient te worden aangemerkt als negatief loon. Standpunt verweerder dat het betalen van de schadevergoeding enkel wordt opgeroepen door het aangaan van een nieuwe dienstbetrekking en derhalve geen negatief loon kan vormen, wordt door de rechtbank verworpen.
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/6503
Uitspraakdatum: 28 maart 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, gedagtekend 22 juli 2005 en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.047.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 november 2005 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 18 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 22 november 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2007 te Haarlem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door B, gemachtigde. Namens verweerder is verschenen D.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Eiser heeft aangifte gedaan van een inkomen uit werk en woning over 2003 van € 8.567.
Eiser heeft daarbij als negatief loon aangegeven een aan zijn ex-werkgever betaalde boete vermeerderd met betaalde proceskosten ad. € 19.480, wegens overtreding van het in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding.
2.2. Eiser is van 1 december 1997 tot 1 januari 1999 als helpdeskmedewerker in loondienst werkzaam geweest bij C B.V. (hierna: C). Met ingang van 1 januari 1999 is eiser in dienst getreden bij een andere werkgever.
In zijn arbeidscontract met C komt de volgende clausule voor:
“............
15. Het is de werknemer nadrukkelijk verboden om tijdens de contractperiode en binnen 18 maanden na afloop van de contractperiode hetzij voor eigen rekening, hetzij in maatschap- of firmaverband met derden, hetzij in dienstverband met een ander of op welke andere wijze dan ook werkzaamheden te verrichten die in de ruimste zin des woord behoren of redelijkerwijze zouden kunnen gaan behoren tot het activiteitenpakket van de werkgever.
16. ..............
17. In geval van overtreding van het in het voorgaande onder sub 15 en/of 16 vermeldde, verbeurt de werknemer een boete van Fl. 2.500,00 (zegge: vijfentwintighonderd gulden) per overtreding en dezelfde boete voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van werkgever om volledige schadeloosstelling te eisen, onverminderd enig ander recht waarop de werkgever zich zou kunnen beroepen.
.................”
De curator van (de inmiddels failliete) C vorderde op grond van dit concurrentiebeding van eiser een schadevergoeding. Eiser heeft ten overstaan van de kantonrechter met de curator een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van dit geschil waarin de boete is bepaald op Fl. 30.000 (€ 13.614). Eiser heeft dit bedrag aan de curator betaald.
In genoemde vaststellingsovereenkomst is onder meer het volgende vermeld:
“................
in aanmerking nemende dat:
a. tussen partijen sedert 3 mei 1999 een gerechtelijke procedure loopt terzake van betaling van schadevergoeding en/of boete, voortvloeiende uit de tussen partijen bestaan hebbende arbeidsovereenkomst d.d. 10 september 1997;
b. de kantonrechter ter comparitie heeft aangekondigd voornemens te zijn de vordering van werkgever toe te wijzen op basis van een tot 1 jaar in tijd gematigd concurrentiebeding tot een bedrag gelijk aan de tegenwaarde in Euro’s van Hfl. 30.000 (DERTIGDUIZEND GULDEN) bruto;
..................”
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de door eiser betaalde schadevergoeding dient te worden aangemerkt als negatief loon.
Eiser stelt zich -zakelijk weergegeven- op het standpunt dat het verschuldigd worden van de schadevergoeding slechts veroorzaakt is door de tussen eiser en C gesloten arbeidsovereenkomst en derhalve haar grond vindt in die arbeidsovereenkomst en daarom moet worden aangemerkt als negatief loon.
Verweerder stelt zich -zakelijk weergegeven- op het standpunt dat de oorzaak van de schadevergoeding ligt in het aangaan van de nieuwe dienstbetrekking en niet in de oude dienstbetrekking en daarom geen negatief loon uit de dienstbetrekking met C vormt. Het enkele feit dat eiser zijn dienstbetrekking bij C heeft beëindigd, leidde niet tot het verschuldigd worden van de schadevergoeding.
Eiser heeft in beroep zijn standpunt omtrent vermindering van zijn inkomen uit werk en woning wegens negatief loon beperkt tot het bedrag van de betaalde boete wegens overtreding van het concurrentiebeding. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.433.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De verplichting tot betaling van de boete is ontstaan door het feit dat eiser het in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding heeft overtreden.
Dit feit blijkt uit de vaststellingsovereenkomst.
4.2. Uit de in 4.1. genoemde omstandigheid vloeit voort dat de verplichting tot betaling van de schadevergoeding rechtstreeks haar oorzaak vindt in de tussen C en eiser bestaand hebbende dienstbetrekking. De aard van het beding en het feit dat tot verschuldigdheid van de boete leidde, hangen voorts zozeer samen met verplichtingen die eiser had als werknemer ten opzichte van zijn werkgever, dat er geen grond is voor het oordeel dat die verplichting onvoldoende verband hield met de dienstbetrekking.
4.3. Zoals de betaling van gelden door de werkgever aan de werknemer wegens het door de werknemer nakomen van in de arbeidsovereenkomst vermelde verplichtingen loon vormt, dient de betaling van deze boete door de werknemer aan de werkgever wegens het niet nakomen van onderhavige uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichting te worden gezien als negatief loon. Het betalen van de schadevergoeding aan de curator van C kan voorts op één lijn worden gesteld met betaling aan de ex-werkgever.
4.4. Voor zover verweerder de eis stelt dat de boete uitsluitend als gevolg van beëindiging van de oude dienstbetrekking moet zijn verschuldigd, gaat hij naar het oordeel van de rechtbank uit van een onjuiste rechtsopvatting. De rechtbank kan verweerder evenmin volgen in zijn stellingen dat de oorzaak van de schadevergoeding is gelegen in het aangaan van de nieuwe dienstbetrekking of dat de uitgave moet worden gezien als kosten ter verwerving van de nieuwe diensbetrekking. De omstandigheid dat de boete eerst wordt verschuldigd op het moment dat de nieuwe dienstbetrekking wordt aangegaan, brengt in het onderhavige geval niet mee dat daardoor het causale verband tussen het verschuldigd worden van de boete en de verplichtingen uit de oude dienstbetrekking wordt verbroken en dat kwalificatie als negatief loon niet mogelijk is.
4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zich derhalve op goede gronden op het standpunt gesteld dat het betaalde bedrag van € 13.614 negatief loon vormt, zodat het beroep gegrond zal worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet aanleiding voor het uitspreken een proceskostenveroordeling en zal deze bepalen op € 815,-, berekend als volgt: 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, factor 1 (gewicht van de zaak) maal € 161, 2 punten (indiening van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) factor 1 maal € 322 per punt, vermeerderd met de door eiser gemaakte reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse, welke de rechtbank begroot op
€ 10.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.433;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten
ad. € 815,- en wijst de Staat aan deze te betalen;
- gelast de Staat het door eiser betaalde griffierecht ad. € 37,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 28 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.G. Kemmers, voorzitter, mr. R.H.M. Bruin en mr. A.A. Fase , leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.E.M. Anderluh Vanherck, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.