Hof 's-Hertogenbosch, 13-01-2003, nr. 00/0099
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF7175
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-01-2003
- Zaaknummer
00/0099
- LJN
AF7175
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2003:AF7175, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑01‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AR3510
- Vindplaatsen
NTFR 2003/1394 met annotatie van MR. J. VAN DE MERWE
Uitspraak 13‑01‑2003
Inhoudsindicatie
-
BELASTINGKAMER
Nr. 00/00099
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 1991.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 337.163,--.
Na bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, welk hof die uitspraak op 17 maart 1998 heeft bevestigd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 december 1999, nr. 34.333 (hierna: het arrest) de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van het arrest.
De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een memorie ingediend.
Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die memorie gereageerd.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 12 juni 2002. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota's moet als hier ingelast worden aangemerkt.
Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot belanghebbende gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft belanghebbende op 19 juni 2002 een brief aan het Hof gezonden met een bijlage. Een afschrift van deze brief en de bijlage daarbij is door het Hof aan de Inspecteur toegezonden. De Inspecteur heeft daarop het Hof medegedeeld dat deze stukken hem geen aanleiding geven tot een reactie.
Beide partijen hebben vervolgens er in toegestemd dat uitspraak wordt gedaan zonder een nadere mondelinge behandeling van de zaak.
2. Feiten
Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 4.1 tot en met 4.7 van de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, alsmede naar de bijlage bij de brief van belanghebbende van 19 juni 2002, welke bijlage behelst de koopovereenkomst van de onderwerpelijke huurinkomsten voor de periode van 1 januari 1991 tot en met 31 december 1995.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Na verwijzing is tussen partijen uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag, of, uitgaande van de omstandigheid dat belanghebbende zijn huurtermijnen betreffende een nog niet aangevangen periode van vier jaren heeft verkocht aan een door hem beheerste koper die een fiscale eenheid vormde met de vennootschap die zich als huurster hoofdelijk voor de volledige huurbetaling ten opzichte van belanghebbende had verbonden, en van de omstandigheid dat het doorslaggevende motief van belanghebbende voor de onderhavige rechtshandeling is geweest te bereiken dat over de door hem in de naaste toekomst te ontvangen huurpenningen een bijzonder tarief zou worden toegepast in plaats van het tabeltarief, het gebruikmaken door belanghebbende van de in de wet neergelegde regeling dat een bijzonder tarief van toepassing is op inkomsten die worden genoten ter vervanging van te derven inkomsten, in strijd is met doel en strekking van de wet.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 337.163,--, waarvan een bestanddeel groot ƒ 289.537 te belasten met het bijzondere tarief van 45%.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Belanghebbende heeft de te ontvangen huurtermijnen voor de jaren 1990 en 1991 voor de villa gelegen aan de Astraat 1 te A, welke hij sedert 1 oktober 1989 verhuurde aan B B.V. en aan C B.V. (hierna: C BV), op 27 december 1989 voor de contante waarde daarvan verkocht aan X Beheer B.V. (hierna: Beheer BV). Op 28 december 1991 heeft belanghebbende ook de voor de jaren 1992 tot en met 1995 te ontvangen huurtermijnen voor de contante waarde daarvan verkocht aan Beheer BV. Belanghebbende bezat ten tijde van deze cessie 90% van de aandelen in Beheer BV, terwijl Beheer BV op haar beurt alle aandelen bezat in C BV en met laatstbedoelde vennootschap een fiscale eenheid vormde voor de vennootschapsbelasting. Gesteld noch gebleken is dat aan de aandelen welke belanghebbende in Beheer BV niet bezat, zodanige bijzondere zeggenschapsrechten waren verbonden dat geoordeeld zou moeten worden dat belanghebbende niet de feitelijke zeggenschap over Beheer BV had. Het Hof gaat er daarom van uit dat belanghebbende ten tijde van de cessie onmiddellijk dan wel middellijk de feitelijke zeggenschap had over beide bedoelde vennootschappen.
4.2. Door de toekomstige huurtermijnen aan Beheer BV te cederen heeft belanghebbende, afgezien van de periode van 1 oktober 1989 tot en met 31 december 1989, de huurpenningen tot welke hij uit hoofde van de huurovereenkomst was gerechtigd, in ieder geval tot eind 1995 niet ontvangen op de in die overeenkomst voorziene wijze.
4.3. Blijkens de overeenkomst waarbij belanghebbende op 28 december 1991 de huurtermijnen voor de jaren 1992 tot en met 1995 aan Beheer BV cedeerde, is de door belanghebbende daarvoor te ontvangen koopprijs verrekend met een vordering welke Beheer BV op belanghebbende had uit hoofde van een betaling welke Beheer BV namens belanghebbende had verricht ter zake van de aankoop door belanghebbende van een boot.
4.4. Gesteld noch gebleken is dat er door de verkoop van de huurtermijnen wijziging is gekomen in de omvang van het vermogen van belanghebbende, of dat een wijziging is opgetreden in de omvang van zijn vermogen als gevolg van de verrekening van de van Beheer BV te ontvangen koopprijs voor de huurtermijnen met de vordering welke Beheer BV uit anderen hoofde op belanghebbende had. Nu evenmin gesteld of gebleken is dat verwacht mocht worden dat de solvabiliteit van belanghebbende gedurende de jaren 1992 tot en met 1995 in betekenende mate achteruit zou gaan, maakt het naar het oordeel van het Hof met betrekking tot de vermogenspositie van belanghebbende materieel geen verschil of hij de toekomstige huurtermijnen ineens cedeerde aan Beheer BV dan wel de betrokken huurtermijnen telkens na ontvangst daarvan van de huurders, aan Beheer BV ten goede zou doen komen en zijn schuld aan Beheer BV op die wijze zou aflossen.
4.5. Doordat belanghebbende de feitelijke zeggenschap over Beheer BV had, was hij bij het aangaan van de onderwerpelijke cessie niet afhankelijk van de wil van derden.
4.6. Onder genoemde omstandigheden acht het Hof het aannemelijk dat belanghebbendes keuze om de toekomstige huurtermijnen ineens aan Beheer BV te cederen, nu van een andere zakelijke reden niet is gebleken, in overwegende mate is bepaald door de overweging dat hij dusdoende een claim op toepassing van het bijzondere tarief geldend zou kunnen maken.
4.7. De in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) opgenomen mogelijkheid om op bepaalde inkomsten niet het tabeltarief maar een bijzonder tarief toe te passen, kan niet zijn bedoeld om belastingplichtigen in staat te stellen door het aangaan van transacties als de onderwerpelijke, min of meer onbeperkt en op ieder door hen daartoe nuttig geacht moment, de door hen verschuldigde belasting over het belastbare inkomen te verminderen.
4.8. Aldus is belanghebbende naar het oordeel van het Hof door de onderwerpelijke cessie van toekomstige huurtermijnen aan te gaan en over de opbrengst daaruit het bijzondere tarief te claimen, in strijd gekomen met doel en strekking van de Wet.
4.9. Gelet op al het bovenoverwogene is het gelijk aan de Inspecteur en dient te worden beslist als hieronder aangegeven.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing
Het Hof handhaaft de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 13 januari 2003 door R.J. Koopman, voorzitter, J.W. van der Voort en N. van Beelen, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 13 januari 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een
beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ
's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak
overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie
is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.