HR, 21-11-2008, nr. 43 623
ECLI:NL:HR:2008:BG4825
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-11-2008
- Zaaknummer
43 623
- LJN
BG4825
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG4825, Uitspraak, Hoge Raad, 21‑11‑2008; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ1148, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
BNB 2009/88 met annotatie van J.A.G. van der Geld
Belastingadvies 2008/24.11
V-N 2008/58.11 met annotatie van Redactie
NTFR 2008/2355 met annotatie van Mr. L.J.A. Pieterse
Uitspraak 21‑11‑2008
Nr. 43.623
21 november 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, Curaçao (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 september 2006, nr. 04/01918, betreffende na te melden beschikking.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een nihilaanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. In die uitspraak ligt de beslissing besloten om de in het aanslagbiljet besloten liggende beschikking dat geen verlies is ontstaan, te handhaven.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep, dat klaarblijkelijk laatstbedoelde beslissing betreft, ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Gedurende het gehele jaar 2001 was belanghebbende woonachtig te Z, Curaçao. Zij heeft een schuld uit hoofde van een geldlening, verzekerd door hypotheek op haar toebehorende onroerende zaken in Nederland.
Bij de vaststelling van de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2001 van belanghebbende is de Inspecteur voor de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland uitgegaan van de door belanghebbende aangegeven waarde van de onroerende zaken. Hierop heeft hij de hypothecair verzekerde schuld in aftrek gebracht. Het gemiddelde van de rendementsgrondslag in Nederland aan het begin en aan het einde van het kalenderjaar 2001 is door hem vastgesteld op nihil.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat bij de vaststelling van het inkomen van belanghebbende van box 3 rekening is gehouden met de hypothecaire schuld en daarmee in het kader van de forfaitaire inkomensvaststelling ook met de hypotheekrente. Artikel 23 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: de BRK) verplicht naar 's Hofs oordeel Nederland niet tot een afzonderlijke aftrek van de hypotheekrente. Tegen dit oordeel keert zich het middel.
3.3. Artikel 23 van de BRK brengt voor de onderhavige situatie mee dat ter vermijding van dubbele belasting de hypothecair verzekerde schuld van belanghebbende, onderscheidenlijk de rente van die schuld, in Nederland in aanmerking wordt genomen als negatief bestanddeel van het vermogen, onderscheidenlijk inkomen.
Sedert de inwerkingtreding van de Wet IB 2001 wordt de inkomstenbelasting over het door de buitenlandse belastingplichtige in een kalenderjaar genoten belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland geheven op grond van het bepaalde in Hoofdstuk 7 van die wet. Daarbij wordt (artikel 7.7) het voordeel uit sparen en beleggen in Nederland gesteld op 4% (forfaitair rendement) van het gemiddelde van de rendementsgrondslag in Nederland aan het begin van het kalenderjaar (begindatum) en de rendementsgrondslag in Nederland aan het einde van het kalenderjaar (einddatum). In het onderhavige geval is, bij de berekening van de gemiddelde rendementsgrondslag, de hypothecair verzekerde schuld van belanghebbende in aanmerking genomen, en in het forfaitaire rendement moet de betaalde rente van die schuld worden geacht te zijn verdisconteerd.
Het op deze forfaitaire wijze enerzijds in de heffing betrekken van inkomsten (in het onderhavige geval die uit in Nederland gelegen onroerende zaken) en anderzijds rekening houden met hypothecair verzekerde schulden en daarover betaalde rente, is niet in strijd met het bepaalde in artikel 4 of artikel 23 van de BRK. Die artikelen verbieden niet nationale bepalingen waarbij de wetgever zich bedient van forfaits en ficties als de onderhavige. 's Hofs oordeel is dus juist en voor zover onderdeel 1 van het middel dat oordeel met rechtsklachten bestrijdt, faalt het derhalve.
Het middelonderdeel faalt ook voor het overige, daar een zuiver rechtsoordeel niet met vrucht kan worden bestreden met motiveringsklachten.
3.4. Ook middelonderdeel 2 faalt, reeds omdat belanghebbende aan de door haar geciteerde uitlatingen van de Staatssecretaris van Financiën niet het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat in het onderhavige geval artikel 23 van de BRK anders zou worden toegepast dan uit het hiervoor onder 3.3 overwogene voortvloeit.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2008.