Hof 's-Gravenhage, 25-04-2008, nr. BK-06/00290
ECLI:NL:GHSGR:2008:BD1892
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
25-04-2008
- Zaaknummer
BK-06/00290
- LJN
BD1892
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2008:BD1892, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 25‑04‑2008; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BI8501, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BI8501
- Vindplaatsen
Uitspraak 25‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Accijns van tabak. Belanghebbende is vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats (AGP) in Nederland. In opdracht van een derde zouden partijen sigaretten vanuit de AGP onder schorsing van accijns worden overgebracht naar een belastingentrepot in het Verenigd Koninkrijk, teneinde van daaruit te worden uitgevoerd naar de Verenigde Staten en Turkije. De sigaretten zijn niet in het belastingentrepot aangekomen. Ter zake van vijf partijen heeft belanghebbende geen terugzendexemplaren van het administratieve geleidedocument (AGD) terugontvangen. Wat betreft de overige gevallen zijn exemplaren of kopieën van AGD's met valse stempels en/of aantekeningen in belanghebbendes administratie aangetroffen. De Inspecteur heeft 23 naheffingsaanslagenin de accijns van tabak aan belanghebbende opgelegd. Het Hof oordeelt in hoger beroep, onder aanvulling van gronden, dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. De naheffingsaanslagen berusten op artikel 86a, vierde lid, van de Wet op de accijns. De fictieve uitslag, bedoeld in dit artikellid refereert niet aan een ander tijdstip of belastbaar feit dan de werkelijke uitslag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet, en hiervan is sprake omdat de goederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen. Artikel 52 van de Wet, waarin is bepaald dat de accijns verschuldigd wordt op het tijdstip van de uitslag, en artikel 53 van de Wet, waarin is bepaald dat de in een tijdvak verschuldigd geworden accijns op aangifte moet worden voldaan, zijn derhalve onverkort van toepassing, hetgeen inhoudt dat ook artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, op grond waarvan te weinig betaalde accijns kan worden nageheven, toepassing kan vinden. Bewijs voor het standpunt van belanghebbende dat de onregelmatigheid of de overtreding in Groot-Brittannië heeft plaatsgevonden is niet tijdig bijgebracht, omdat de termijn van vier maanden, genoemd in artikel 86a, vierde lid, van de Wet, is overschreden.
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
tweede meervoudige belastingkamer
25 april 2008
nummer BK-06/00290 en 08/00098
UITSPRAAK
op het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V., statutair gevestigd te Rotterdam, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 september 2006, nrs. AWB 05/3469 ACCIJ en AWB 05/3470 ACCIJ, LJN: AZ9957, betreffende na te noemen naheffingsaanslagen.
1. Naheffingsaanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1 De Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst Douane Rotterdam, heeft bij 23 aanslagbiljetten, gedagtekend 12 maart 2003, aan belanghebbende telkens een naheffingsaanslag in de accijns van tabak en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd. Alle naheffingsaanslagen hebben betrekking op het tijdvak van 1 juni 2002 tot en met 31 oktober 2002.
Te onderscheiden zijn achttien aanslagbiljetten met de nummers:
[18 aanslagbiljetnummers]
en vijf aanslagbiljetten met de nummers:
[5 aanslagbiljetnummers].
1.2 De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen in de omzetbelasting ingetrokken.
1.3 Bij in twee geschriften - betreffende de op de hiervoor vermelde achttien, onderscheidenlijk vijf aanslagbiljetten vermelde naheffingsaanslagen in de accijns van tabak - vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen die naheffingsaanslagen afgewezen.
1.4 Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. Het beroep betreffende de achttien uitspraken van de Inspecteur is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 05/3469 ACCIJ en het beroep betreffende de vijf uitspraken van de Inspecteur is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 05/3470 ACCIJ. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 422. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 8 februari 2008, gehouden te Den Haag. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3 Na de zitting heeft het Gerechtshof de zaak gesplitst in twee zaken, zulks in navolging van het door de rechtbank in eerste aanleg aangebrachte onderscheid. Aldus heeft het hoger beroep met het kenmerk BK-06/00290 betrekking op het rechtbanknummer AWB 05/3469 ACCIJ en heeft het hoger beroep met het kenmerk BK-08/00098 betrekking op het rechtbanknummer AWB 05/3470 ACCIJ. Aangezien tussen deze twee zaken samenhang bestaat in de zin van artikel 27l, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, heeft de griffier ter zake van het hoger beroep eenmaal griffierecht geheven.
3. Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde kan in hoger beroep worden uitgegaan van de feiten zoals die in de uitspraak van de rechtbank zijn weergegeven.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 In beide zaken neemt belanghebbende in hoger beroep de volgende standpunten in:
primair: er is geen wettelijke grond voor het opleggen van naheffingen ter zake van de fictieve uitslag als bedoeld in artikel 86a, vierde lid, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet),
subsidiair: er is geen wettelijke grond voor het opleggen van naheffingen ter zake van de fictieve uitslag als bedoeld in artikel 86a, vierde lid, van de Wet in de onderhavige casus,
en in de zaak met het kenmerk BK-06/00290 bovendien:
meer subsidiair: er is in Nederland geen verplichting tot afdracht van de accijns ontstaan aangezien de goederen niet tot binnenlands verbruik hebben gediend,
nog meer subsidiair: voor de niet voor controle ingezonden AGD's en uitvoerdocumenten is niet komen vast te staan dat deze niet of valselijk zijn gezuiverd,
Ter zitting heeft belanghebbende haar meest subsidiaire standpunt dat de rechtbank in haar uitspraak een onjuiste bewijslast heeft gehanteerd, laten vallen.
Het hoger beroep strekt tot vernietiging van alle naheffingsaanslagen.
4.2 De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
4.3 Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.
5. Beoordeling van het hoger beroep
5.1 De rechtbank heeft een juiste beslissing genomen. De onderstaande overwegingen van het Hof dienen ter aanvulling of verbetering van de overwegingen die de rechtbank aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd.
5.2 Het primaire en het subsidiaire standpunt van belanghebbende berusten op de opvatting dat de Wet geen bepaling kent aangaande het tijdstip waarop in het geval van de fictieve uitslag als bedoeld in artikel 86a, vierde lid, de accijns verschuldigd wordt en dat de Wet evenmin een bepaling bevat waarin wordt voorgeschreven dat de belastingplichtige in die omstandigheden de accijns op aangifte moet voldoen.
5.3 Nu de accijnsgoederen buiten de AGP van belanghebbende zijn gebracht is in beginsel, ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet, sprake van uitslag. Dit lijdt uitzondering indien de goederen vanuit de AGP naar een derde land worden gebracht, waarbij de formaliteiten van artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit accijns (hierna: het Besluit) in acht moeten worden genomen.
5.4 Tussen partijen staat inmiddels vast dat de goederen in Groot-Brittannië naar een andere plaats zijn gebracht dan de plaats vanwaar die volgens het AGD naar een derde land zouden worden gebracht en niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen. Dit betekent dat de vorenbedoelde uitzondering zich niet heeft voorgedaan. Mitsdien was, telkens op het tijdstip dat de accijnsgoederen buiten de AGP van belanghebbende werden gebracht, sprake van uitslag. De fictieve uitslag, bedoeld in artikel 86a, vierde lid, van de Wet, refereert niet aan een ander tijdstip of belastbaar feit dan de werkelijke uitslag.
5.5 Artikel 52 van de Wet, waarin is bepaald dat de accijns verschuldigd wordt op het tijdstip van de uitslag, en artikel 53 van de Wet, waarin is bepaald dat de in een tijdvak verschuldigd geworden accijns op aangifte moet worden voldaan, zijn derhalve onverkort van toepassing, hetgeen inhoudt dat ook artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, op grond waarvan te weinig betaalde accijns kan worden nageheven, toepassing kan vinden. Een bepaling als het huidige artikel 2h van de Wet is daarvoor in het onderhavige geval niet nodig. Mitsdien verwerpt het Hof het primaire en het subsidiaire standpunt van belanghebbende. Het Hof merkt hierbij op dat het de interpretatie die belanghebbende in verband met de onderhavige zaak geeft van het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 2003, nr. 38.220, (BNB 2004/24c*), niet kan plaatsen.
5.6 Het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende houdt in dat zij stelt dat de onregelmatigheid of de overtreding in Groot-Brittannië heeft plaatsgevonden, dat dit is aangetoond met de verklaringen van de twee chauffeurs en dat het feit dat dit bewijs eerst op 2 november 2005 is geleverd geen reden mag zijn aan dit bewijs voorbij te gaan. In dit verband stelt belanghebbende niet tijdig in staat te zijn geweest te vernemen dat geen zuivering van de schorsingsregeling heeft plaatsgevonden.
5.7 Hieromtrent is het Hof met de rechtbank van oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs niet later dan op 6 november 2002, toen de Inspecteur bij haar een onderzoek heeft ingesteld naar de onderwerpelijke geleidedocumenten, op de hoogte kon zijn van het feit dat geen zuivering van de schorsingsregeling heeft plaatsgevonden. Mitsdien staat de termijn van vier maanden, genoemd in artikel 86a, vierde lid, van de Wet eraan in de weg dat de verklaringen van de twee chauffeurs worden toegelaten als bewijs voor de stelling dat de onregelmatigheid of de overtreding in Groot-Brittannië heeft plaatsgevonden.
5.8 De opvatting van belanghebbende dat de termijn van vier maanden alleen kan aanvangen op de datum van verzending van de goederen en dat die termijn voor de bewijslevering in het onderhavige geval ongelimiteerd is, acht het Hof onjuist. Het Hof verwerpt derhalve het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende.
5.9 Het nog meer subsidiaire standpunt dat van de niet voor controle ingezonden AGD's en uitvoerdocumenten niet is komen vast te staan dat deze niet of valselijk zijn gezuiverd, verwerpt het Hof. Tussen partijen staat immers vast dat de goederen in Groot-Brittannië naar een andere plaats zijn gebracht dan de plaats vanwaar die volgens de AGD's naar een derde land zouden worden gebracht en niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen. Daarmee staat tevens vast dat regelmatige zuivering van de documenten in geen van de gevallen mogelijk was.
5.10 Op grond van het vorenoverwogene faalt het hoger beroep.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Sanders, Van Walderveen en Beelen. De beslissing is op 25 april 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Otto)(Sanders)
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.