FED 1999/25
Bij een verblijf in het huishouden van een ouder van doorgaans tenminste 3 tot 3,5 dag per week behoort een kind tot dat huishouden
HR 25-11-1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2571, m.nt. E. Poelmann
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25 november 1998
- Magistraten
Stoffer; Zuurmond; Pos; Beukenhorst; Monné
- Zaaknummer
33642
- Noot
E. Poelmann
- LJN
AA2571
- JCDI
JCDI:ADS197155:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Belastingen van rechtsverkeer (V)
Belastingen van rechtsverkeer / Algemeen
Inkomstenbelasting / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1998:AA2571, Uitspraak, Hoge Raad, 25‑11‑1998
- Wetingang
Art. 55, zesde lid Wet IB 1964
Essentie
Bij een verblijf in het huishouden van een ouder van doorgaans tenminste 3 tot 3,5 dag per week behoort een kind tot dat huishouden
Samenvatting
Daar waar het hof bij de beantwoording van de vraag of het kind tot het huishouden van de ouder behoort zowel een kwalitatieve als ook een kwantitatieve toets hanteert, oordeelt de Hoge Raad dat slechts kan worden aangenomen dat het verblijf van het kind niet te bijkomstig is indien het in gelijke of vrijwel gelijke mate in het huishouden van die ouder verblijft. De Hoge Raad bepaalt dat hiervan sprake is bij een verblijf ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.