Rb. Breda, 06-05-2009, nr. AWB 07/1062
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI6100
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
06-05-2009
- Zaaknummer
AWB 07/1062
- LJN
BI6100
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2009:BI6100, Uitspraak, Rechtbank Breda, 06‑05‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BU6069, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NTFR 2009/1444
Uitspraak 06‑05‑2009
Inhoudsindicatie
OB. Reikwijdte vrijstelling artikel 11, aanhef en eerste lid, onderdeel i, 3°, van de Wet OB. In het onderhavige geval dient het geheel van de werkzaamheden van belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als het beheer van door beleggingsfondsen c.q. beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens, nu het niet gaat om handelingen die een afzonderlijk geheel vormen en kenmerkend en essentieel zijn voor bedoeld beheer, maar om het beheer in zijn geheel. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af de omstandigheid dat verschillende tot het beheer behorende werkzaamheden apart in een overeenkomst zijn gespecificeerd en evenmin dat de te ontvangen vergoeding voor bepaalde onderdelen van de werkzaamheden afzonderlijk wordt bepaald.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/1062
Uitspraakdatum: 6 mei 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 31 januari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2009. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde vergezeld van één van de ex-werknemers van belanghebbende,alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de naheffingsaanslag tot € 127.520;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 402,50, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- -
gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1.
In het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, hebben tot belanghebbende behorende rechtspersonen onder de naam [Beheer] overeenkomsten gesloten met [NV1], [NV2] en [NV3] (hierna: de vennootschap of de vennootschappen). De aandelen van de drie vennootschappen waren volledig in handen van [Beheer]. De vennootschappen hadden als bestuurder [Beheer].
Evenbedoelde overeenkomsten houden in dat [Beheer] voor de onderscheiden vennootschappen managementwerkzaamheden zal verrichten en dat [Beheer] voor die vennootschappen als statutair directeur zal optreden. De te verrichten werkzaamheden zijn in de overeenkomsten gespecificeerd en omvatten:
- a.
alle werkzaamheden die voor [Beheer] voortvloeien uit hoofde van haar functie als statutair directeur van de vennootschap;
- b.
alle werkzaamheden van uitvoerende aard die voor de vennootschap voortvloeien uit wettelijke voorschriften, statuten, reglementen en bestuursbesluiten;
- c.
het beheren van het vermogen van de vennootschap;
- d.
de financiële verslaglegging, de (geautomatiseerde) gegevensverwerking en de interne accountantscontrole;
- e.
het beschikken over het vermogen van de vennootschap, daaronder begrepen de acquisitie alsmede de verkoop van onroerende zaken;
- f.
de acquisitie van aandeelhouders c.q. certificaathouders.
De hiervoor onder c. vermelde werkzaamheden zijn gespecificeerd in een bijlage bij de overeenkomst. Het gaat om de verschillende aspecten van het onroerendgoedbeheer en om het liquiditeitenbeheer. [Beheer] kan voor het onroerendgoedbeheer voor haar rekening een lokale beheerder aanstellen. De overige externe kosten die betrekking hebben op het onroerendgoedbeheer komen voor rekening van de vennootschap.
Voorts draagt [Beheer] zorg voor voorafgaande adequate en deskundige interne financiële, technische, bedrijfseconomische en juridische toetsing en ondersteuning van de door haar ingevolge de overeenkomst te verlenen diensten.
[Beheer] is met de vennootschappen een vergoeding overeengekomen. Voor de hiervoor onder a. tot en met d. vermelde werkzaamheden ontvangt [Beheer] 8% van de theoretisch verschuldigde bruto jaarhuur. Voor de hiervoor onder e. vermelde werkzaamheden bedraagt de vergoeding 0,5% van de waarde van de gerealiseerde investeringen en desinvesteringen. Voor de hiervoor onder f. vermelde werkzaamheden ontvangt [Beheer] een vergoeding van 0,5% van de waarde van de door de aandeelhouder te verwerven aandelen of certificaten.
2.2.
Tussen partijen is in geschil of en in hoeverre de in geding zijnde werkzaamheden van [Beheer] zijn vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, aanhef en eerste lid, onderdeel i, 3°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). Belanghebbende stelt dat de vrijstelling van toepassing is op het geheel van de in geding zijnde diensten van [Beheer]. De inspecteur meent dat de vrijstelling beperkt is tot de in 1, onder e. en f., vermelde diensten.
2.3.
Blijkens hetgeen partijen ter zitting hebben gesteld, is tussen hen niet in geschil dat de onderhavige vennootschappen zijn aan te merken als beleggingsfondsen c.q. beleggingsmaatschappijen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel i, 3°, van de Wet. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de vennootschappen beschikken over ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens als bedoeld in die wetsbepaling en dat hun werkzaamheden bestaan uit het beheer van die vermogens.
2.4.
Vast staat dat de vennootschappen geen personeel in dienst hebben. Dat betekent dat alle tot het beheer van de vermogens van de vennootschappen behorende werkzaamheden door derden moeten worden verricht. Tussen partijen is niet in geschil dat al deze werkzaamheden door [Beheer] of in haar opdracht en onder haar verantwoordelijkheid door derden worden verricht. In het licht van de onder 2.3 vermelde feiten en omstandigheden dienen de in geding zijnde werkzaamheden van belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank dan te worden aangemerkt als het beheer van door beleggingsfondsen c.q. beleggingsmaatschappijen ter collectieve belegging bijeengebrachte vermogens. Het gaat hier immers niet slechts om handelingen die een afzonderlijk geheel vormen en kenmerkend en essentieel zijn voor bedoeld beheer, maar om het beheer in zijn geheel. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af de omstandigheid dat de verschillende tot het beheer behorende werkzaamheden in de desbetreffende overeenkomst zijn gespecificeerd en evenmin dat de door [Beheer] te ontvangen vergoeding voor bepaalde onderdelen van de werkzaamheden afzonderlijk wordt bepaald.
2.5.
Uit hetgeen onder 2.4 is overwogen volgt dat, naar tussen partijen alsdan niet in geschil is, de naheffingsaanslag moet worden verminderd met € 255.404 aan omzetbelasting.
2.6.
Het beroep van belanghebbende heeft voorts betrekking op de omvang van haar recht op aftrek van voorbelasting. Partijen zijn verdeeld over de toerekening van de voorbelasting aan met omzetbelasting belaste en aan van omzetbelasting vrijgestelde prestaties. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij overeenstemming hebben bereikt over een wijze van toerekening van de voorbelasting. Zij hebben voorts verklaard die toerekening te zullen bepalen met inachtneming van de uitkomst van het geschil omtrent het al dan niet vrijgesteld zijn van de in geding zijnde werkzaamheden. Voor wat betreft de onderhavige naheffingsaanslag hebben partijen verklaard dat de rechtbank omtrent de toerekening van de voorbelasting geen oordeel behoeft te geven en kan volstaan met het al dan niet verminderen van de naheffingsaanslag ter zake van de toepassing van de vrijstelling van de in geding zijnde werkzaamheden. De inspecteur zal voor wat de voorbelasting betreft de naheffingsaanslag ambtshalve verminderen als daartoe met toepassing van de overeengekomen wijze van toerekening aanleiding bestaat.
2.7.
Uit al het vorenoverwogende volgt dat het beroep gegrond is en dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 127.520.
2.8.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 07/1062, 07/1063 en 07/1064 als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.207,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1,5). Nu van de samenhangende zaken in alle zaken het beroep gegrond is, wordt aan de onderhavige zaak 1/3 deel daarvan toegerekend of € 402,50.
Aldus gedaan door mr. D.B. Bijl, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. K.M. Braun, rechters, en door de voorzitter en mr. M. Jansen, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
- 5201.
CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.