HR, 08-07-1998, nr. 33 049
ECLI:NL:HR:1998:AA2347
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-07-1998
- Zaaknummer
33 049
- LJN
AA2347
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1998:AA2347, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑07‑1998; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 1998/327 met annotatie van A.C. Rijkers
FED 1998/828 met annotatie van P. FORTUIN
WFR 1998/1093
V-N 1998/36.14 met annotatie van Redactie
Uitspraak 08‑07‑1998
Inhoudsindicatie
-
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 januari 1997 betreffende de hem voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 74.091,--. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof, beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft een overeenkomst gesloten met een bank in Zwitserland terzake van een tweetal leningen, respectievelijk in Zwitserse franken en Duitse marken. De bedragen kwamen ter beschikking van belanghebbende op 18 augustus 1986. De leningen dienden op 18 augustus 1991 te worden afgelost. De rente was bij achterafbetaling verschuldigd en zou bij de hoofdsom worden bijgeschreven, indien en voorzover de overeengekomen onderpandswaarde voldoende zou zijn. Eveneens op 18 augustus 1986 heeft belanghebbende van een te Jersey gevestigde Limited, onder voorbehoud door deze laatste van het recht van vruchtgebruik voor de periode 18 augustus 1986 tot en met 18 augustus 1991, twee pakketten obligaties gekocht, één luidend in Franse franken en één in ECU. In deze verkoopovereenkomsten was bepaald dat de desbetreffende stukken zouden worden opgenomen in een bij de Zwitserse bank aan te houden effectendepot. In een tweetal aanvullende overeenkomsten van 18 augustus 1986 heeft de te Jersey gevestigde Limited zich verbonden op 18 augustus 1991 de obligaties van belanghebbende terug te kopen tegen de op die dag geldende koers, onder aftrek van 1 percent verkoopkosten en heeft belanghebbende zich verbonden op die dag de obligaties aan de Limited te verkopen. Als onderpand van de leningen dienden de hiervoor genoemde obligaties en de aandelen van belanghebbende en diens broer in de Beleggingsmaatschappij XY B.V. De beleningswaarde van de in onderpand gegeven stukken werd in de leningsovereenkomst gesteld op maximaal 70 percent van de koers van de obligaties. De Inspecteur heeft aftrek van de rente als persoonlijke verplichting geweigerd voorzover de geleende bedragen zijn aangewend voor de aankoop van de obligaties van de te Jersey gevestigde Limited. 3.2. Blijkens het in 3.1 overwogene heeft het samenstel van transacties betrekking op leningen in Zwitserse en Duitse valuta en beleggingen in andere vreemde valuta. De waarde van vreemde valuta, in guldens uitgedrukt, is - evenals de waarde van zaken als goud, aandelen en onroerende zaken - onderhevig aan een vrije ontwikkeling. In een zodanige situatie kan, ongeacht belanghebbendes beweegreden voor het aangaan van de transacties, niet worden gezegd dat het verlenen van de gevraagde rente-aftrek in strijd komt met doel en strekking van artikel 45 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. 's Hofs andersluidende oordeel is derhalve niet juist. De klachten zijn in zoverre gegrond en behoeven voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten Nu belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, zal de Inspecteur worden veroordeeld in de kosten van het geding voor het Hof en de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur, - vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 44.444,--, - veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, - veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 2.662,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, - wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en - gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze terzake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 300,--, alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht terzake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van f 75,--, derhalve in totaal f 375,--.
Dit arrest is op 8 juli 1998 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Fleers, Pos en Beukenhorst, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Boorsma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.