HR, 11-11-2005, nr. 40 246
ECLI:NL:HR:2005:AU6017
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-11-2005
- Zaaknummer
40 246
- LJN
AU6017
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2005:AU6017, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑11‑2005; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2003:AK4461
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2005/24.7
V-N 2005/55.14 met annotatie van Redactie
NTFR 2005/1509 met annotatie van Drs. N.M. Ligthart
Uitspraak 11‑11‑2005
Inhoudsindicatie
Inkomsten uit andere arbeid, autonome waardestijging.
Nr. 40.246
11 november 2005
RS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 september 2003, nr. 1443/02, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het jaar 1996 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 135.750, met een verhoging van de nageheven belasting van honderd percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag volledige kwijtschelding heeft verleend. De navorderingsaanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 109.525. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
3. Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende heeft op 13 juni 1994 een perceel grond gekocht en is daarop zelf een woning gaan bouwen. Belanghebbende heeft de woning verkocht bij verkoopovereenkomst van 3 november 1995, en overgedragen bij notariële akte van 9 februari 1996. Belanghebbende heeft met de verkoop van de woning een voordeel behaald van ƒ 89.352. Belanghebbende heeft van dit voordeel geen melding gemaakt in het door hem ingediende aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996. De Inspecteur heeft het voordeel betrokken in de onderhavige navorderingsaanslag.
4. Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel
5.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het met de verkoop van de woning behaalde voordeel van ƒ 89.352 is aan te merken als inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 22, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, met uitzondering van een bedrag van ƒ 26.225, dat niet kan worden toegeschreven aan het rendabel maken van eigen arbeid, maar moet worden toegeschreven aan een autonome waardestijging van de woning. Daartegen keert zich het middel.
5.2. Het middel treft doel. Nu door het Hof is vastgesteld dat belanghebbende in 1994 de woning niet is gaan bouwen voor bewoning door hem en zijn partner, doch met het oogmerk de woning na gereedkomen met voordeel te verkopen, waarin ligt besloten dat het behalen van voordeel zijn verklaring vindt in de bouwarbeid van belanghebbende, is niet meer van belang of de uiteindelijke omvang van het behaalde voordeel mede afhankelijk was van factoren die niet door belanghebbendes arbeid werden beïnvloed (vgl. HR 16 juli 1984, nr. 22585, BNB 1984/247 en HR 20 juni 2003, nr. 37974, BNB 2003/306). 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
6. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond,
verklaart het beroep van de Staatssecretaris gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2005.