FED 1991/354
Er kan geen douaneschuld ontstaan bij de invoer van vals geld. Art. 2 van de Zesde richtlijn moet zo worden uitgelegd, dat geen omzetbelasting kan worden geheven ter zake van de invoer van vals geld in de Gemeenschap.
HvJ EG 06-12-1990, ECLI:EU:C:1990:445, m.nt. D.B. Bijl
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
- Datum
6 december 1990
- Zaaknummer
C-343/89
- Noot
D.B. Bijl
- LJN
AW2000
- JCDI
JCDI:ADS208059:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:1990:445, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 06‑12‑1990
ECLI:EU:C:1990:367, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, 25‑10‑1990
- Wetingang
Essentie
Er kan geen douaneschuld ontstaan bij de invoer van vals geld. Art. 2 van de Zesde richtlijn moet zo worden uitgelegd, dat geen omzetbelasting kan worden geheven ter zake van de invoer van vals geld in de Gemeenschap.
Uitspraak
Bij Beschikking van 21 juni 1989, binnengekomen bij het hof op 6 november daaraanvolgende, heeft het Finanzgericht Munchen een prejudiciele vraag gesteld over de uitlegging van art. 3, 9 en 19 tot en met 29 EEG-Verdrag en art. 2 van de Zesde richtlijn van de Raad.
Deze vraag is gerezen in een geschil tussen Max Witzemann en het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.