HR, 28-11-2008, nr. 43 901
ECLI:NL:HR:2008:BG5445
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-11-2008
- Zaaknummer
43 901
- LJN
BG5445
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting (V)
Loonbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BG5445, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑11‑2008; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2007:BA1288, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
BNB 2009/126 met annotatie van R.F.C. SPEK
Belastingadvies 2009/1.4
V-N 2008/58.12 met annotatie van Redactie
NTFR 2008/2333 met annotatie van G.J. van Mulbregt
Uitspraak 28‑11‑2008
Inhoudsindicatie
Artikel 3.145 Wet IB 2001. Keuze voor belaste normleasevergoeding leidt niet tot toepassing autokostenforfait. Artikel 15b, lid 1, onderdeel b, Wet LB 1964 (tekst 2002). Uitbetaalde vergoeding aan te merken als vrije vergoeding?
Nr. 43.901
28 november 2008
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 januari 2007, nr. 06/00244, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar tot 1 december als accountant in loondienst achtereenvolgens werkzaam bij twee werkgevers.
3.1.2. Op grond van de "Regeling Leaseauto" van zijn werkgevers had belanghebbende recht op een leaseauto. Belanghebbende heeft afgezien van de leaseauto en op grond van de "Regeling Autokostenvergoeding" geopteerd voor maandelijkse uitbetaling als loon van het maximale normleasebedrag behorend bij zijn functiecategorie. Hij beschikte in privé over een auto met bouwjaar 1994 die hij voor zowel zakelijke als privédoeleinden heeft gebruikt.
3.1.3. Door de keuze voor uitbetaling van het normleasebedrag had belanghebbende geen recht op enige andere vergoeding van reiskosten, ook niet in bijzondere omstandigheden. Op het uit te betalen normleasebedrag hielden de werkgevers loonheffing en premies sociale verzekeringen in. Beide werkgevers hebben in de jaaropgave over het jaar 2002 een belastbaar loon vermeld waarin het bruto uitbetaalde normleasebedrag (in totaal € 7988) is begrepen.
3.1.4. Uit dit bedrag heeft belanghebbende in het onderhavige jaar al zijn autokosten kunnen voldoen.
3.1.5. Bij zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2002 heeft belanghebbende zijn belastbaar loon volgens de jaaropgaven verminderd met het in 2002 uitbetaalde normleasebedrag ad € 7988. Daarnaast heeft belanghebbende een bedrag van € 4515 als voordeel privégebruik auto aangegeven, gebaseerd op 25 percent van de cataloguswaarde van zijn privéauto. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag het loon volgens de jaaropgaven als belastbaar loon aangemerkt en heeft geen voordeel wegens een ook voor privédoeleinden ter beschikking gestelde auto in aanmerking genomen.
3.2.1. Het Hof heeft geoordeeld (onderdeel 2.5.1 van zijn uitspraak) dat uitvloeisel van de overeengekomen arbeidsvoorwaarden was dat de beide werkgevers aan belanghebbende geen auto ter beschikking hebben gesteld, dat hem maandelijks een te "verlonen" bedrag werd overgemaakt en dat geen vergoeding werd verstrekt voor zakelijk te verrijden kilometers. De hoogte van het overeengekomen maandbedrag had volgens het Hof geen directe relatie met de daadwerkelijk te verrijden of verreden kilometers of met de werkelijke autokosten van belanghebbende. Nu deze relatie met het bedrag van de autokosten niet aanwezig was, is er naar het oordeel van het Hof geen sprake van een situatie die op grond van de jurisprudentie aangemerkt kan worden als een situatie waarin de werkgever een auto aan de werknemer ter beschikking heeft gesteld.
3.2.2. Het eerste middel komt tevergeefs op tegen voormeld oordeel van het Hof. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
3.3.1. Het Hof heeft voorts geoordeeld (onderdeel 2.5.2 van zijn uitspraak) dat, nu belanghebbende door de keuze voor de uitbetaling van het normleasebedrag expliciet heeft afgezien van enig recht op vergoeding van zakelijk te verrijden kilometers, er geen reden is het bedrag van de leasevergoeding van € 7988 geheel of ten dele aan te merken als vrije vergoeding op de voet van artikel 15b, lid 1, letter b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2002, hierna: de Wet), te minder nu op geen enkele wijze blijkt dat de werkgever heeft beoogd enig bedrag te betalen op basis van het daadwerkelijk aantal zakelijk te verrijden kilometers.
3.3.2. Voormeld oordeel, waarmee het Hof tot uitdrukking heeft gebracht dat de beide werkgevers geen vergoedingen voor woon-werkverkeer en ander vervoer per auto hebben verstrekt, ook niet tot de bedragen die met inachtneming van artikel 15b, lid 1, letter b, van de Wet tot de vrije vergoedingen hadden kunnen behoren, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan voor het overige, als berustend op de aan het Hof voorbehouden uitleg van hetgeen tussen belanghebbende en zijn werkgevers is overeengekomen, in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het tegen dit oordeel gerichte tweede middel faalt derhalve eveneens.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2008.