Hof Amsterdam, 29-01-2007, nr. 06/00244
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA1288
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
29-01-2007
- Zaaknummer
06/00244
- LJN
BA1288
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2007:BA1288, Uitspraak, Hof Amsterdam, 29‑01‑2007; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BG5445, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 3.145 Wet inkomstenbelasting 2001
- Vindplaatsen
NTFR 2007/760 met annotatie van mr. J. Zandee-Dingemanse
Uitspraak 29‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Belanghebbende ontvangt van zijn werkgever een normleasebedrag in plaats van een leaseauto. Het ontvangen normbedrag dekt de totale kosten van de ook voor het werk gebruikte eigen auto. De uitbetaling van het normbedrag is niet te kwalificeren als het ter beschikking stellen van een personenauto. Het normbedrag is onderdeel van het belastbaar loon, zonder aftrek van enig bedrag aan vrije vergoeding.
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Kenmerk 06/00244
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur,
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 05/5135 van de rechtbank Haarlem (verder: de rechtbank) van (naar het Hof verstaat) 18 mei 2006 in het geding tussen
X te Y, belanghebbende,
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.134 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 320.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 7 september 2005 de aanslag gehandhaafd. Bij uitspraak van 18 mei 2006 heeft de rechtbank het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een berekend naar het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.661 en uit sparen en beleggen van € 320.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld op 27 juni 2006, aangevuld op 25 juli 2006. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en bij dat verweer voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De inspecteur heeft het incidenteel hoger beroep niet beantwoord.
1.4. Ter zitting van 18 december 2006 heeft het Hof het hoger beroep behandeld. Daarbij zijn verschenen belanghebbende en de gemachtigde, alsmede de inspecteur. Het proces-verbaal van deze zitting is aan de uitspraak gehecht.
2. Overwegingen
2.1. De feiten
2.1.1. Belanghebbende was tot 1 december 2002 als controlerend accountant in loondienst werkzaam bij twee opvolgende werkgevers. Hij bezat een eigen personenauto van het merk Ford (Mondeo) uit het bouwjaar 1994, met een catalogusprijs van € 19.739. Belanghebbende gebruikte deze auto zowel voor zakelijke als voor privé-doeleinden; de zakelijke kilometers vloeiden voort uit het bezoek aan cliënten van zijn werkgevers.
Ter zitting van de rechtbank heeft de toenmalige gemachtigde van de inspecteur verklaard dat hij geen reden heeft te betwisten dat belanghebbende minimaal 12.404 zakelijke kilometers heeft gereden.
2.1.2. Belanghebbende kon bij de aanvang van zijn in dienst treden gebruik maken van de door zijn werkgevers getroffen "Regeling Leaseauto". Voor ambulante werknemers als belanghebbende komt die regeling neer op het volgende:
- de werknemer kan kiezen voor het door zijn werkgever beschikbaar stellen van een leaseauto uitgaande van een maximaal normleasebedrag;
- de werknemer kan ook kiezen voor een auto met een lager normleasebedrag en het verschil per maand als loon laten uitbetalen;
- bij keuze voor een auto met een hoger normleasebedrag dan het maximale normleasebedrag, moet de werknemer een eigen bijdrage betalen;
- de werknemer dient een sluitende kilometeradministratie bij te houden voor ritten naar of ten behoeve van cliënten.
Een werknemer als belanghebbende kan afzien van een leaseauto en opteren voor de "Regeling Autokostenvergoeding". In dat geval heeft hij recht op uitbetaling van het maximale normleasebedrag, passende bij zijn functiecategorie. In dat geval heeft de werknemer geen recht op enige andere vergoeding van reiskosten, ook niet in bijzondere omstandigheden. Op het uit te betalen normleasebedrag houdt de werkgever loonheffing en premies sociale verzekeringen in. De cliëntenkilometers moet de werknemer verantwoorden.
Een werknemer die kiest voor de Regeling Autokostenvergoeding moet hiertoe een aanvraagformulier invullen, dat mede ondertekend wordt door de werkgever.
2.1.3. Omdat belanghebbende bij de aanvang van zijn dienstbetrekking al over een eigen auto beschikte, heeft hij gekozen voor toepassing van de Regeling Autokostenvergoeding. Op basis van deze regeling kreeg hij per maand een bedrag van € 726,05 (bruto) uitgekeerd. Dit bedrag dekte alle kosten die verbonden waren aan het houden van de auto.
2.1.4. De beide werkgevers van belanghebbende hebben jaaropgaven gedaan van het belastbaar loon, uitkomende op in totaal € 58.325; in dat belastbaar loon zat het over het jaar 2002 uitbetaalde normleasebedrag van (afgerond) € 7.988 begrepen.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar loon van € 50.337. Dit bedrag heeft hij bepaald door het belastbaar loon volgens de beide jaaropgaven (€ 58.135) te verminderen met het bedrag van de leasevergoeding (€ 7.988). Daarnaast heeft hij een bedrag van € 4.515 (334/365 x 25% x € 19.739) aangegeven als voordeel privé-gebruik auto.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag het loon volgens de jaaropgaven aangehouden als belastbaar loon en geen voordeel in aanmerking genomen als bedoeld in artikel 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2002, hierna Wet IB 2001).
2.2. Het geschil
In geschil is of
- in het belastbaar loon volgens de jaaropgaven ten onrechte de leasevergoeding is begrepen en
- zo ja, of de Regeling Autokostenvergoeding leidt tot toepassing van artikel 3.145 van de Wet IB 2001 en
- zo nee, of enig bedrag in mindering kan komen op het belastbaar loon ter zake van het rijden van zakelijke kilometers met de auto.
2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank was, onder verwijzing naar onder meer Hoge Raad 19 oktober 1983, BNB 1984/15, van oordeel dat in de situatie van belanghebbende sprake is van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto in de zin van artikel 3.145 van de Wet IB 2001 en dat daarom de vergoeding van € 7.988 niet tot het loon behoort. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar de aangegeven bedragen.
2.4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het proces-verbaal van de zitting, dat aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting heeft belanghebbende nog verklaard dat hij geen bezwaar heeft gemaakt, op de voet van artikel 24 Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst 2002), tegen de inhouding van loonbelasting door zijn werkgevers.
2.5. Overwegingen
2.5.1. Belanghebbende heeft met de beide werkgevers een arbeidsovereenkomst gesloten. Uitvloeisel van de overeengekomen arbeidsvoorwaarden was dat die werkgevers belanghebbende geen auto ter beschikking hebben gesteld, hem maandelijks een te "verlonen" bedrag hebben overgemaakt en dat geen vergoeding werd verstrekt voor zakelijk te verrijden kilometers. De hoogte van het overeengekomen maandbedrag had geen directe relatie met de daadwerkelijk voor zakelijke doeleinden te verrijden of verreden kilometers of met de werkelijke autokosten van de auto van belanghebbende. Nu deze relatie met het bedrag van de autokosten niet aanwezig is, is er naar het oordeel van het Hof geen sprake van een situatie die op grond van de jurisprudentie aangemerkt kan worden als een situatie waarin de werkgever een auto aan de werknemer ter beschikking heeft gesteld.
2.5.2. Nu belanghebbende door de keuze voor de uitbetaling van het normleasebedrag expliciet heeft afgezien van enig recht op vergoeding van zakelijk te verrijden kilometers, is er geen reden het bedrag van de leasevergoeding van € 7.988 geheel of ten dele aan te merken als een vrije vergoeding op de voet van artikel 15b, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2002), te minder nu op geen enkele wijze blijkt dat de werkgever beoogd heeft enig bedrag te betalen op basis van het daadwerkelijk aantal zakelijk te verrijden kilometers. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat de werkgevers het wellicht van belang vonden dat belanghebbende voor zakelijke doeleinden over een auto zou kunnen beschikken en belanghebbende ook daadwerkelijk een aantal zakelijke kilometers heeft gereden.
2.5.3. Gelet op het voorgaande is het Hof dan ook van oordeel dat er geen reden is het loon op een lager bedrag vast te stellen dan het bedrag dat de beide werkgevers in totaal op de jaaropgaven hebben vermeld en een inbreuk te maken op het gestelde in artikel 3.81 van de Wet IB 2001.
2.5.4. Voor de berekening van het inkomen uit werk en woning is (onder meer) het belastbaar loon van belang (art. 3.1, tweede lid, Wet IB 2001). Dit belastbaar loon is het loon verminderd met de werknemersaftrek (art. 3.80 Wet IB 2001).
2.5.5. Het Hof acht niet in geschil dat belanghebbende in 2002 ten behoeve van zijn dienstbetrekking een aantal kilometers voor zakelijke doeleinden heeft afgelegd. De hiermee gepaard gaande kosten vallen echter niet onder de omschrijving van de werknemersaftrek als bedoeld in artikel 3.85 en volgende van de Wet IB 2001.
Bij het incidenteel hoger beroep heeft belanghebbende niet gesteld dat hij recht zou kunnen doen gelden op fietsaftrek, reisaftrek of zeedagenaftrek. De bij het incidenteel hoger beroep aangevoerde gronden kunnen dan ook niet leiden tot de conclusie dat het belastbaar inkomen uit werk en woning op een lager bedrag zou moeten worden vastgesteld.
2.5.6. Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur naar het oordeel van het Hof de aanslag over 2002 opgelegd overeenkomstig de wettelijke bepalingen.
3. Proceskosten
Het Hof ziet geen reden enige partij te veroordelen in de proceskosten.
4. De beslissing
Het Hof
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank en
- verklaart het beroep van belanghebbende bij de rechtbank ongegrond.
Aldus vastgesteld door mrs. J.P.A. Boersma, voorzitter, D.B. Bijl en M.J. Hamer, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van R.J. Wessel als griffier. De beslissing is op 29 januari 2007 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.