HR, 12-02-2010, nr. 09/02507
ECLI:NL:HR:2010:BL3590
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-02-2010
- Zaaknummer
09/02507
- LJN
BL3590
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BL3590, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑02‑2010; (Cassatie)
- Vindplaatsen
V-N 2010/11.4 met annotatie van Redactie
NTFR 2010/448 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Uitspraak 12‑02‑2010
Inhoudsindicatie
Artikel 30f AWR. Tijdvak waarover heffingsrente moet worden berekend beperkt tot drie maanden na het indienen van de aangifte. Datum van indiening.
Nr. 09/02507
12 februari 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 mei 2009, nr. BK-07/00521, betreffende een beschikking inzake heffingsrente.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is heffingsrente in rekening gebracht in verband met een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De beschikking inzake heffingsrente is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 06/8473 IB/PVV) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 ingediend omstreeks mei 2005. De aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is met dagtekening 30 juni 2006 opgelegd in overeenstemming met de aangifte. Daarbij heeft de Inspecteur een bedrag van € 3560 aan heffingsrente in rekening gebracht. De heffingsrente is berekend over het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2006.
3.1.2. Aan belanghebbende is geen voorlopige aanslag voor het jaar 2004 opgelegd.
3.2. Het geschil voor het Hof betrof de vraag of de heffingsrente terecht in rekening is gebracht. Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord. Tegen dat oordeel richten zich de klachten.
3.3. Zoals de Hoge Raad heeft beslist in zijn arrest van 25 september 2009, nr. 07/13362, LJN BJ8524, BNB 2009/295, dient de inspecteur bij belastingen die bij wege van aanslag worden geheven op grond van het beleid van de Belastingdienst in beginsel binnen een termijn van drie maanden na het indienen van de aangifte een (voorlopige) aanslag vast te stellen. Het zorgvuldigheidsbeginsel verzet zich er als regel tegen dat een inspecteur, in geval van overschrijding van de driemaandstermijn, meer heffingsrente in rekening brengt dan de belastingplichtige verschuldigd zou zijn als er bij het einde van deze termijn een (voorlopige) aanslag in overeenstemming met de aangifte zou zijn opgelegd. Dit is slechts anders indien en voor zover sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de overschrijding van de termijn van drie maanden niet aan de Belastingdienst te wijten is.
3.4. Het Hof heeft het voorgaande miskend. De klachten zijn derhalve in zoverre gegrond.
3.5. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.6. De Staatssecretaris heeft zich in zijn verweerschrift in cassatie op het standpunt gesteld dat de heffingsrente naar aanleiding van het hiervoor genoemde arrest beperkt dient te worden. Door het Hof is vastgesteld dat de aangifte is ingediend "omstreeks mei 2005". Verwijzing dient te volgen voor een onderzoek naar de precieze indieningsdatum en berekening van de heffingsrente. Daarbij verdient opmerking dat de in de gedingstukken genoemde datum van ontvangst van de aangifte door de Inspecteur van 10 juni 2005, slechts als indieningsdatum kan gelden indien dit tevens de datum is waarop de Belastingdienst de aangifte heeft ontvangen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van deze zaak met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 110.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2010.