Rb. Breda, 30-06-2010, nr. 09/3945
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN2047, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
30-06-2010
- Zaaknummer
09/3945
- LJN
BN2047
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN2047, Uitspraak, Rechtbank Breda, 30‑06‑2010; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BV0854, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Belanghebbende heeft een koopoptie verkregen op een perceel voor € 1.100.000. Op het perceel mocht geen autohandel worden geëxploiteerd. Belanghebbende heeft het perceel aangeboden aan derden. Deze waren niet geïnteresseerd omdat detailhandel op het perceel niet was toegestaan. Uiteindelijk heeft belanghebbende het perceel verkocht aan een (andere) derde en een winst behaald van € 1.790.903. De pogingen van belanghebbende na deze verkoop om de bestemming van het perceel te wijzigen zijn mislukt. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende geen werkzaamheden heeft verricht die het met de onroerendezaaktransacties behaalde voordeel kunnen verklaren. De pogingen van belanghebbende om de bestemming van het perceel te wijzigen hebben immers niet tot het gewenste resultaat geleid. De meerwaarde van het perceel is derhalve niet ontstaan door de werkzaamheden van belanghebbende, maar is reeds begrepen in de (lage) aankoopprijs van het perceel. Niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende bij het aangaan van de optieovereenkomst voorkennis had van die meerwaarde. Belanghebbende heeft het perceel enkel verkocht aan de meestbiedende gegadigde (beroep gegrond).
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/3945
Uitspraakdatum: 30 juni 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 3 september 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 1.747.108 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.962
(aanslagnummer [nummer]H.76), alsmede kennelijk tegen de verliesbeschikking van nihil.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden [namen], alsmede namens de inspecteur, [namen].
1.Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en handhaaft de overige elementen van de aanslag;
- -
stelt het verlies over het onderhavige jaar vast op € 43.795;
- -
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966;
- -
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.795 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.962. Met dagtekening 25 maart 2009 heeft de inspecteur de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag) opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning met € 1.790.903 is verhoogd tot € 1.747.108. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen.
2.2.Onder de naam [X] exploiteerde belanghebbende in het onderhavige jaar in [plaatsnaam] een autohandel in exclusieve auto’s.
2.3.Op [datum] 2005 heeft belanghebbende van VOF [A] (hierna: [A]) een koopoptie verkregen op een perceel van 9.005m² aan de [perceel] (hierna: het perceel). De tekst van de optieovereenkomst luidde als volgt:
“[plaatsnaam perceel], [datum]2005
Betreft: Optie verkoop“[-]”gelegen [adres]
Ondergetekenden (eigenaars) v.o.f. [A] geven bij deze dhr. [belanghebbende], wonende [adres] te [plaatsnaam] optie tot koop van bovengenoemd perceel.
Optie termijn bedraagt 16 weken.
Indien afhandeling van bestemmingsplan wijziging meer tijd vereist bij gemeente [plaatsnaam perceel], wordt deze termijn verlengd.
De afgesproken koopsom bedraagt € 1.100.000.
Zegge: Eenmiljoenhonderdduizend Euro.
Na overdracht mag verkoper nog 1 jaar van perceel gebruik maken.”
Het perceel had in 2005 en heeft thans nog steeds als bestemming hoogwaardige bedrijfslocatie. De Gemeente [plaatsnaam perceel] (hierna: de Gemeente) heeft geen toestemming verleend om op het perceel een auto- of detailhandel te exploiteren.
2.4.Op [datum] 2007 heeft belanghebbende het perceel verkocht aan BV [Y] (hierna: [Y]) voor een bedrag van € 2.926.625 (9.005m² x € 325 per m²) plus € 33.000 vergoeding voor door belanghebbende te betalen overdrachtsbelasting. [Y] is voornemens op het perceel een supermarkt te realiseren. In de koopovereenkomst is de volgende bepaling opgenomen:
“Het is de bedoeling van koper om op de percelen een [Y] supermarkt te realiseren met een min. BVO van 200 m2 (…). Mocht na 2 jaar na de akte van levering duidelijk zijn dat de realisatie van hogergenoemd doel niet mogelijk blijkt binnen een redelijke termijn, verbindt de verkoper zich er onvoorwaardelijk toe op eerste verzoek van [Y] de mede-eigendom van hetzij de totaliteit van voornoemd goed te verwerven, hetzij 50% van de eigendomsrechten op voornoemde onverdeeld goed, aan de door [Y] betaalde prijs (…). In dat laatste geval verwerft verkoper eveneens een voorkooprecht, recht van eerste koop genoemd, om de volledige eigendom op het gehele goed te verkrijgen.”
Ter zitting is komen vast te staan dat de supermarkt nog steeds niet is gerealiseerd, dat [Y] tot op heden nog steeds de eigenaar is van het perceel en dat deze de terugkoopverplichting door belanghebbende niet heeft ingeroepen.
2.5.Op 11 juni 2007 is het perceel door [A] aan belanghebbende geleverd. Op dezelfde dag is het perceel door belanghebbende geleverd aan [Y].
2.6.De inspecteur heeft in 2008 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarin de hiervoor weergegeven onroerendezaaktransacties aan de orde zijn geweest. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 26 augustus 2008 en hebben geleid tot de volgende correctie:
2.7.Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
1.Is de winst van € 1.790.903 belast als resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) dan wel artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet IB 2001?
2.Indien de eerste in geschil zijnde vraag bevestigd moet worden beantwoord: Kan ter zake van de terugkoopverplichting een voorziening worden gevormd?
Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigd. De inspecteur beantwoordt deze vragen in tegengestelde zin.
2.8.In artikel 3.90 van de Wet IB 2001 is bepaald dat belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.
2.9.Ingevolge artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 wordt onder werkzaamheid mede verstaan - voor zover hier relevant - het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals het uitponden van onroerende zaken of het aanwenden door belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis.
2.10.De rechtbank stelt voorop dat op de inspecteur de last rust om feiten en omstandigheden aan te voeren - en bij betwisting daarvan door belanghebbende aannemelijk te maken - dat sprake is van een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet IB 2001 dan wel het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat als bedoeld in artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet IB 2001.
2.11.Als uitgangspunt geldt dat de door een particulier met onroerendezaak-transacties behaalde voordelen in de onbelaste vermogenssfeer liggen.
Onder omstandigheden kan het (positieve) resultaat van dergelijke transacties evenwel tot belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden leiden. Van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is onder meer sprake, indien sprake is van werkzaamheden die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaat. Eveneens is sprake van belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, indien bijzondere kennis er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat de belastingplichtige met die transactie voordeel heeft kunnen behalen (vgl. HR 9 oktober 2009, nr. 43035, onder ander gepubliceerd op LJN: BI0481).
2.12.Vaststaat dat belanghebbende geen autohandel op het perceel mocht exploiteren. Belanghebbende heeft het perceel aangeboden aan [diverse namen detailhandelaren]. Deze waren niet geïnteresseerd omdat detailhandel op het perceel niet was toegestaan. Uiteindelijk heeft belanghebbende het perceel verkocht aan [Y]. De pogingen van belanghebbende na deze verkoop om de bestemming van het perceel te wijzigen zijn mislukt.
2.13.De rechtbank stelt voorop dat het te koop aanbieden van een onroerende zaak aan een of meer mogelijk gegadigden normaal vermogensbeheer is en geen werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.90 of 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001. De rechtbank is voorts van oordeel dat belanghebbende geen werkzaamheden heeft verricht die het met de onroerendezaaktransacties behaalde voordeel kunnen verklaren. De pogingen van belanghebbende om de bestemming van het perceel te wijzigen hebben immers niet tot het gewenste resultaat geleid. De meerwaarde van het perceel is derhalve niet ontstaan door de werkzaamheden van belanghebbende, maar is reeds begrepen in de (lage) aankoopprijs van het perceel. Niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende bij het aangaan van de optieovereenkomst voorkennis had van die meerwaarde. Belanghebbende heeft het perceel enkel verkocht aan de meestbiedende gegadigde. De door belanghebbende ondernomen acties om het perceel te verkopen zijn naar het oordeel van de rechtbank geen werkzaamheden in de zin van genoemde artikelen 3.90 en 3.91 van de Wet IB 2001. De andersluidende stelling van de inspecteur wordt verworpen.
2.14.De feiten en omstandigheden en de werkzaamheden van belanghebbende die zich hebben voorgedaan na de verkoop van het perceel aan [Y], acht de rechtbank voor de beantwoording van de eerste in geschil zijnde vraag niet van belang, nu deze eerst na die verkoop hebben plaatsgevonden en daarom geen effect kunnen hebben gehad op die verkoop.
2.15.Uit het voorgaande volgt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet IB 2001 dan wel artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001. De winst die belanghebbende heeft behaald bij de verkoop van het perceel, behoort derhalve niet tot het belastbaar inkomen uit werk en woning.
2.16.Nu de eerste in geschil zijnde vraag ontkennend moet worden beantwoord en derhalve het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, behoeft de tweede in geschil zijnde vraag geen beantwoording meer. Voor dat geval is niet in geschil dat de aanslag conform de aangifte moet worden vastgesteld.
2.17.Gelet op al het vorenoverwogene is beslist als voormeld.
3.Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en door de voorzitter en mr. W.Y. Ip, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8 juli 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
- 5201.
CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.